Het demissionair kabinet heeft tien ‘strategische technologieën’ benoemd. Als de bv Nederland – kennisinstellingen en de hightech industrie – daarop inzet, borgt ons land zijn toekomstig verdienmodel, zo is de aanname. Gesprekken met het werkveld maken duidelijk dat dan wel aan een aantal randvoorwaarden moet worden voldaan. Zo moeten investeerders lef tonen en zorgen voor meer opschaalkapitaal. Plus ondernemers moeten hun koudwatervrees laten varen en nu eindelijk eens hun ketens digitaliseren. En – desgevraagd – wordt ook aangegeven wat we juist moeten áfbouwen, om schaarse capaciteit vrij te maken.
- ‘Het is zaak te kiezen voor die hoogwaardige technologieën waar we én nu heel sterk in zijn én die kunnen voorzien in de grote uitdagingen.’
- ‘Ik geloof dat maar 22 procent van onze start-ups doorgroeit. In Duitsland ligt dat op 37 procent en in de VS zelfs op 60 procent.’
- ‘Europees echter zijn er te weinig venture capitalists die bereid zijn 100 miljoen-plus te investeren in een techbedrijf dat nog geen omzet maakt.’
- ‘Nederland heeft met zijn expertise op het gebied van het digitaliseren van de keten een kennispositie verworven waar de Duitse industrie met grote belangstelling naar kijkt.’
- ‘Voor elk bedrijf in elke sector geldt dat wat je doet, moet passen binnen de draagkracht van onze planeet.’
‘Investeer je te weinig en te kort, dan raak je je start-up kwijt aan een buitenlandse corporate’
Recent bracht TNO de whitepaper ‘Hightech Industry 2040’ uit. Daarin stelt de organisatie dat de hightech van ‘vitaal belang’ is voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Maar het is dan wel zaak te kiezen voor die hoogwaardige technologieën waar we én nu heel sterk in zijn én die kunnen voorzien in de grote uitdagingen waar de wereld voor staat: duurzaamheid en circulariteit, defensie en veiligheid, gezondheid en digitale technologieën.
Concreet betekent het dat de hightech machinebouw moet inzetten op bijvoorbeeld de ontwikkeling van (delen van) productielijnen voor de productie van energieopslag- of opwerksystemen, illustreert Arnaud de Jong, managing director TNO High Tech Industry: ‘Dat er waterstof moet worden geproduceerd, is makkelijk gezegd. De uitdaging is om daarvoor efficiënt werkende elektrolysers te ontwikkelen die bovendien goed kunnen worden geïndustrialiseerd. De semicon-waardeketen waarover ons land beschikt, herbergt de kennis voor de ontwikkeling van die systemen. Hetzelfde geldt voor batterijen. Het is onwaarschijnlijk dat Nederland concurrerend kan worden in grootschalige batterijproductie. Dat kan beter vlakbij de grote automotivebedrijven gebeuren. Maar we hebben wel de hightech kennis en kunde voor de ontwikkeling en bouw van de complexe machines die nodig zijn voor de productie van de volgende generatie vastestofbatterijen.’
Vergelijking tussen groei in bruto toegevoegde waarde en arbeidsproductiviteit voor de subsectoren binnen de hightechindustrie (prijsniveau 2015). Bron: Hightechindustrie 2040, TNO
De Jong vat samen: ‘We moeten als land zorgen dat we de competenties in huis hebben waarvoor de wereld van óns afhankelijk is. Dat we over de control points in deze – deels nieuwe – waardeketens beschikken.’
Dé sleuteltechnologieën?
Voor de bruto toegevoegde waarde van de hightechsector van 80,2 miljard euro (2021, CBS) maakt de hightech gebruik van wel vijftig technologieën. De vraag is dan: wat zijn nu de werkelijke sleuteltechnologieën waarop Nederland moet inzetten voor dat toekomstige verdienmodel? Eind januari presenteerde het demissionaire kabinet de Nationale Technologiestrategie waarin het tien strategische technologieën aanwijst: optica en geïntegreerde fotonica, quantum, groene chemische productieprocessen, biotechnologie gericht op moleculen en cellen, beeldvormingstechnologie, (opto)mechatronica (industriële systemen/machines en apparaten), kunstmatige intelligentie (AI) en data, energiematerialen, halfgeleiders, en cybersecurity. Demissionair EZK-minister Micky Adriaansens licht toe: ‘Nederland heeft met een sterke kenniseconomie als handels- en innovatieland een voorhoedepositie. Met deze strategie en gerichte investeringen kunnen we dat ook in de toekomst blijven. Dat is van groot belang voor een leefbaar en veilig Nederland, maar ook omdat we eerst moeten verdienen om te kunnen verdelen.’
‘Minstens 3 procent!’
Voor de financiering wil Adriaansens meer geld uit de markt halen, stelt ze in het FD: ‘In Scandinavië is de verhouding overheid-markt circa 1:2. Wij blijven daar ver bij achter en ik wil dat veranderen.’ Van de 2,3 procent aan Nederlandse r&d-investeringen komt 1 procent van de overheid en 1,3 procent uit private middelen.
Met het Nationaal Groeifonds wilde het kabinet-Rutte III een publieke impuls geven aan het streven de r&d-uitgaven naar 3 procent van het bbp te brengen. ‘Maar het is de vraag of het volgende kabinet dat laat staan’, aldus De Jong. ‘De r&d-uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product bewegen zich in Nederland al ruim vijftig jaar tussen 1,64 procent tot 2,31 procent van het bbp. Terwijl het cruciaal is dat we de gestelde Europese ambitie gaan waarmaken van minstens 3 procent. Landen als Duitsland en Finland – met hun uitgewerkte industriebeleid – zijn onderweg naar 3,5 of zelfs 4 procent!’
100 miljoen nodig
Waar het vooral aan lijkt te ontbreken, is late-fase-kapitaal voor start-ups, om te kunnen opschalen. Adriaansens: ‘Ik geloof dat maar 22 procent van onze start-ups doorgroeit. In Duitsland ligt dat op 37 procent en in de VS zelfs op 60 procent. Dat komt vooral door de mate van risicobereidheid, de hele cultuur van proberen, mislukken en opnieuw proberen. We moeten daaraan bouwen. En dat begint met geld beschikbaar te krijgen.’
‘Voor innovatie heb je ook veel doorzettingsvermogen nodig, plus de bereidheid risico’s te nemen en bovenal nieuwsgierigheid’
Nard Sintenie is general partner van Innovation Industries, een venture capital-fonds dat juist in dat investeringsgat springt. Het investeert specifiek in deeptech bedrijven: start-ups, veelal spin-outs van de technische universiteiten, de WUR of TNO – ‘en niet ontstaan op een zolderkamer’ – met veelbelovende, gepatenteerde technologie in handen. ‘Unieke technologie waarmee een wereldmarkt kan worden veroverd, maar die wel een lange ontwikkeltijd vergt voordat er omzet mee kan worden gehaald. Het zijn bedrijven die 100 miljoen euro nodig hebben om de noodzakelijke opschaling te kunnen doen. Juist bij dat soort grote investeringen kunnen wij een significante rol spelen’, aldus Sintenie.
Diepe zakken
Momenteel is zijn fonds zo’n 600 miljoen euro groot, geld afkomstig van diezelfde kennisinstellingen, maar in steeds belangrijke mate ook van pensioenfondsen als PME en PMT en van banken. Dat geld wordt geïnvesteerd in drie hoofdsegmenten: Med-Tech, Food & Agri-Tech en Industrial Tech. Het gaat om bedrijven als Smart Photonics, Effect Photonics, Microsure, Solynta, Battolyser Systems en Nearfield Instruments. ‘Om in de deeptech de juiste investeringen te kunnen doen, moet je verstand hebben van de technologie en de markt, en diepe zakken hebben. Juist daarmee onderscheiden wij ons van andere venture capitalists in Nederland die toch eerder kiezen voor de start-ups die reeds een substantiële omzet hebben’, duidt Sintenie.
Niet verrassend zijn de terreinen van investeringen van Innovation Industries, wat Sintenie betreft, ook de terreinen waarop het toekomstig verdienmodel van Nederland ligt: ‘De fotonica, de fijnmechanica, maar ook de depositietechnologie. Terreinen waarop de Nederlands industrie al lang actief is, een historie heeft. De fotonica heeft zijn oorsprong in Philips, de fijnmechanica – het engineeren van systemen die zeer precieze bewegingen kunnen maken – heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld binnen het ecosysteem van ASML. En de depositietechnologie is een werkveld waarop TNO al heel lang van wereldniveau is.’
Uit Chinese handen
Maar die historische gegroeide sterktes kun je alleen te gelde maken en laten bijdragen aan het verdienmodel van Nederland als je er voldoende en lang genoeg in investeert, vervolgt Sintenie. ‘Doe je dat niet, dan komt er op enig moment een grote buitenlands corporate en dan ben je het kwijt.’ Concrete voorbeelden van waar het is misgegaan kan – of wil – hij niet noemen. Bekend is dat het ministerie van Economische Zaken in 2020 20 miljoen euro uittrok om Smart Photonics uit Chinese handen te houden. En vorig jaar kocht de overheid fotonicabedrijf LioniX deels weer terug van het Zuid-Koreaanse Magic Micro.
‘Wij moeten vooral inzetten op de technologisch zeer complexe zaken. En dus niet op me too-activiteiten’
Sintenie noemt twee casussen waarin zijn langetermijninvesteringen zich inmiddels hebben uitbetaald: Solmates en Phoenix Software. Twee bedrijfjes voorgekomen uit Universiteit Twente die onder de vleugels van de voorganger van Innovation Industries (Twente Technology Fund) voldoende schaal hadden gekregen voordat ze werden overgenomen door respectievelijk Lam Research en Synopsys (dat de Nederlander Aart de Geus als oprichter en ceo heeft). ‘Die zijn door deze twee Amerikaanse bedrijven pas overgenomen toen ze tot volle wasdom waren gekomen en in Twente en Nederland het ecosysteem hadden opgebouwd dat ze nodig hebben voor hun functioneren. Solmates is nu Lam Netherlands. In Twente wordt door Lam nu nog veel meer geld geïnvesteerd dan wij ooit gedaan hebben.’
Nu is het Nederlandse verdienmodel vanzelfsprekend ook afhankelijk van dat van Europa en juist op dat niveau is er nog te weinig latere-fase-financiering, vindt Sintenie. ‘In Nederland is de vroege- en late-fase-financiering goed voor elkaar’, vindt hij. ‘Europees echter zijn er te weinig venture capitalists die bereid zijn 100 miljoen-plus te investeren in een techbedrijf dat nog geen omzet maakt. Die investeerders zijn er wel in de VS en Azië.’ Cijfers van de Europese Investeringsbank (EIB) laten zien dat de r&d-investeringen binnen de EU door bedrijven en overheden weliswaar groeien, maar bevestigen dat die al sinds 2010 achterblijven bij die in de VS.
Fouten-mogen-niet-cultuur
In de beleving van Kees Aarts ontbreekt het in Nederland juist aan opschaalkapitaal, inherent aan ‘een cultuur waarin geen fouten gemaakt mogen worden en successen niet worden gevierd’. ‘Ik zit momenteel veel in de VS en elke meeting daar ervaar ik als heel stimulerend. Voor innovatie heb je niet alleen kennis nodig, maar ook veel doorzettingsvermogen, de bereidheid risico’s te nemen en bovenal nieuwsgierigheid. Die bereidheid te accepteren als een ontwikkeling op niets uitloopt en dan opnieuw te beginnen mis ik in Nederland en daar maak ik me zorgen over.’ In het verlengde daarvan ligt zijn zorg over het kapitaallandschap in Nederland met investeerders die het ontbreekt aan ‘langetermijndurf’. ‘Ik gun mijn toekomstige concullega’s hier dat ze niet, zoals ik, veertien jaar nodig hebben om in deze sector tot een succesvol, goed gefinancierd bedrijf te komen, maar dat ze het in zeven jaar kunnen.’
Zijn bedrijf is Protix in Dongen, een insectenkwekerij, gestoeld op Nederlandse kennis, maar het opschaalkapitaal komt inmiddels uit de VS en Brussel. In oktober bereikte het met het Amerikaanse Tyson Foods, een van ’s werelds grootste voedingsbedrijven, een overeenkomst voor het doen van een tweevoudige strategische investering. Die stelt Protix in staat wereldwijd de vleugels uit te slaan. Daarnaast zijn de twee een joint venture aangegaan voor de exploitatie en bouw van een fabriek in de VS voor insecteningrediënten voor diervoeders. En eind januari tekende Protix een leningovereenkomst met de EIB van maximaal 37 miljoen euro. Het Brusselse geld wordt geïnvesteerd in de bouw van een nieuwe productiefaciliteit in Polen.
Nederlands ecosysteem cruciaal
Voor het ‘platform’ van de fabrieken in de VS en Polen is de Brabantse onderneming niet veel minder dan de eerste kwartiermaker geweest, betoogt Aarts. ‘Wij hebben daarvoor wereldwijd de standaarden neergezet, juridisch en technologisch. Toen ik in 2009 begon was er geen regelgeving. Buiten de voedselketen betekent dat: als het niet bij wet verboden, kun je je gang gaan. Maar binnen de voedselketen geldt het tegenovergestelde: het mag niet totdat wetgeving stelt dat het wel mag.’ Terecht vanwege met name de voedselveiligheid, vindt hij, maar het kostte hem heel veel tijd en energie wetgevers in beweging te krijgen. ‘Dankzij vooral de provincie Brabant en de Nederlandse overheid is het uiteindelijk, in 2021, gelukt tot vier EU-wetgevingskaders te komen.’
Ondanks dat er meer dan veertien jaar voor nodig was, is Aarts de regionale en nationale overheid in Nederland dankbaar voor hun support om tot de benodigde wetgeving te komen. Echt enthousiast is hij over de technologische kant van het Nederlandse ecosysteem. ‘Wij zijn een compleet geïntegreerd bedrijf. We doen alles zelf, van het kweken, opfokken en verwerken tot en met het verpakken. Het proces daarvoor hebben we zelf ontwikkeld – we beschikken over 250 patenten.’ De kratten waarin de larven groeien bijvoorbeeld zijn precies zo vormgegeven dat de luchtstroom erdoorheen optimaal is. ‘Maar we hebben ook zelf de software ontwikkeld om het gehele bedrijfsproces exact te kunnen monitoren. We hebben een hele reeks van machines ontwikkeld die de optimale condities creëren voor het leggen van de eitjes door de vliegen, voor het laten uitkomen van die eitjes en voor het omzetten van de voedselresten waarvan de larven leven in precies de meest geschikte receptuur. Daarvoor hebben we de interne samenwerking tussen r&d en operations geoptimaliseerd en ook dankbaar gebruikgemaakt van het Nederlandse ecosysteem.’
‘De aanwezigheid hier van hightech machinebouwers, van goed opgeleide talenten, van kennisinstellingen als Wageningen University & Research en de Hogere Agrarische School en hun zeer hoogwaardige kennis van veeteelt en plantkunde zijn cruciaal geweest voor het succes van Protix’, aldus Aarts. ‘In bijvoorbeeld de plantkunde gaat het uiteindelijk ook om een heel gecontroleerde beheersing van het samenspel tussen bodem, nutriënten, licht en biologie. Met als doel met zo min mogelijk input zoveel mogelijk output te realiseren. Van de diepgaande kennis van dat proces bij onder meer de WUR hebben we heel veel geleerd voor onze toepassing.’
Kennis van ketendigitalisering
Als de sector de stap naar volledige digitalisering echt zet, kunnen ketens circulair worden gemaakt, óók een terrein waarop TNO voor ons land kansen ziet. TNO Industry-directeur De Jong: ‘Circulariteit kan niet zonder kennis van datgene wat in een product is verwerkt. Als je dat niet goed vastlegt in een productpaspoort zit je aan het eind van de levenscyclus van dat product met een black box. Nederland heeft met zijn expertise op het gebied van het digitaliseren van de keten – denk aan het Smart Connected Supplier Network-format – een kennispositie verworven waar de Duitse industrie met grote belangstelling naar kijkt.’ Daarbij erkent hij de koudwatervrees die ook Nederlandse ondernemers nog hebben voor het digitaal delen van data met hun keten. ‘Maar hightech bedrijven zitten allemaal in een mondiale concurrentiepositie. Zetten ze die stap niet dan kun ze business kwijtraken. Heldere regelgeving van de overheid moet de businesscase van digitalisering voor bedrijven aantrekkelijker maken.’
Wat kan minder?
In Nederland wil het demissionair kabinet dus inzetten op tien strategische hightech activiteiten. Maar welke activiteiten zou Nederland dan strategisch moeten afbouwen, juist om schaarse capaciteit – mensen, middelen en vierkante meters – vrij te maken voor het verder versterken van die focusgebieden? Logisch is dan te kiezen juist voor die bedrijvigheid die relatief weinig bedraagt aan het toekomstige verdienmodel van de bv Nederland. Na enig aandringen geeft De Jong ook daar zijn opvatting over prijs: ‘Wij moeten vooral inzetten op de technologisch zeer complexe zaken. En dus niet op me too-activiteiten, op bijvoorbeeld bepaalde software-engineering. Daarin kunnen andere landen – als India – beter voorzien, tegen onverslaanbaar lagere kosten. Maar ik denk ook aan bepaalde metaalbewerking. Zoiets als het buigen van aluminium kan beter in een land als Roemenië waar ze, mede dankzij EU-subsidies, de kennis en kunde hebben opgebouwd om dat tegen hoge kwaliteit en lage kosten te kunnen doen. Dat gaan wij niet meer winnen.’
En ook de agroproductie is een goed voorbeeld, vindt de TNO-directeur. ‘We mogen heel trots zijn op het feit dat we wereldwijd de tweede exporteur van agrarische producten zijn. Maar we moeten niet proberen nog meer te persen uit de postzegel die ons land is. Naar verwachting is de schaal waarop we nu produceren, gelet op de klimaattransitie-eisen, niet vol te houden. Tegelijk moeten we wel onze toppositie in de kassenteeltkennis behouden, bijvoorbeeld om verder te komen met de ontwikkeling van robotica voor de agro. Die kennis en technologie, essentieel voor het voeden van de groeiende wereldbevolking, moet veel meer het exportproduct worden.’
Kan agrosector kleiner?
De agritech is dus ook een investeringsterrein van Innovation Industries en rechtstreeks gekoppeld aan de agrosector. Gevraagd of deze ruimtevretende, vervuilende sector ook onderdeel moet uitmaken van dat toekomstige verdienmodel van Nederland, antwoordt Sintenie: ‘Wij investeren juist in agritech die ontstaan is in Nederland, omdat we in ons kleine land slim moeten omgaan met de vierkante meters, met zo min mogelijk vervuiling. Dus hebben we in onze portfolio bedrijven die zich toeleggen op de ontwikkeling van technologieën die pesticiden overbodig maken, of het gebruik van kunstmest terugdringen. Gepatenteerde technologie waar een wereldmarkt voor is, om in de behoefte aan voedsel van de wereldbevolking te kunnen blijven voorzien. Die kun je alleen ontwikkelen als je die kunt toepassen in een eigen, nabije agrosector. Of die de helft kleiner kan? Vanuit de technologie geredeneerd maakt de omvang van de agro niet uit.’
Draagkracht planeet
Op de vraag naar welke activiteiten in Nederland zouden kunnen worden afgebouwd, weigert Protix-directeur Aarts de suggestie ‘agrosector’ over te nemen. ‘Want te stellen dat deze sector kleiner moet, is niet mijn taak.’ Om bedachtzaam te vervolgen: ‘Als ondernemer moet je niet alleen oog hebben voor het kortetermijnbelang van jezelf en dat van je klant. Je moet ook aandacht hebben voor de impact van je business op de lange termijn, op de hele samenleving. Voor elk bedrijf in elke sector geldt dat wat je doet, moet passen binnen de draagkracht van onze planeet. Ook daar moet je de verantwoordelijkheid voor willen nemen. Daarbij hoort het besef dat je hier opereert in een klein, vol land.’
Berenschot: TNO-rapport te veel extrapolatie van het verleden
In de Whitepaper Hightechindustrie 2040 betoogt TNO dat Nederland voor zijn toekomstig verdienmodel zou moeten inzetten op die activiteiten die een hoge en snelgroeiende bruto toegevoegde waarde hebben én een hoge en snelgroeiende arbeidsproductiviteit. De opstellers van het rapport komen dan uit bij machines en elektrische apparaten, en juist niet bij reparatie daarvan. ‘Maar dan zijn daar niet alle kosten van de impact op de maatschappij in verrekend’, duidt Joes Wigman, managing director bij Berenschot. ‘Bij de ‘machines’ wordt uitgegaan van een hoge price willing to pay vanwege het innovatieve ervan. Bij ‘reparaties’ geldt veelal het kostprijs-plusmodel waardoor in ons huidige systeem, met onze dure, hoog belaste arbeidsuren, de marge op die activiteit veel lager is. Wat mij betreft wordt er te veel uitgegaan van alleen het belang van economische groei. Dat werkt nu nog wel zo, maar in 2040 niet meer, verwacht ik.’
Wigman vindt dat het rapport te veel een extrapolatie is van de referentieperiode 2013-2021, waarin economische groei dus voorop stond. Maar waarin ook globalisering nog nauwelijks onderwerp van discussie was. ‘Terwijl de laatste paar jaar protectionisme en deglobalisering centraal zijn komen te staan. En dat zal onherroepelijk zijn invloed gaan hebben op waar je als land voor je verdienmodel op moet inzetten. Beter is daarom te kijken naar het verdienmodel van Europa en vervolgens daar dat van Nederland vanaf te leiden.’
Als Europa meer op eigen benen komt te staan dan zal dat bijvoorbeeld gevolgen hebben voor de prijs van grondstoffen, illustreert Wigman. ‘China heeft de materiaalbronnen veilig gesteld, Europa heeft wat dat betreft steken laten vallen. Maar, dat hoeft niet per se negatief te zijn. Als metalen en kunststoffen duurder worden, wordt het aantrekkelijker te innoveren. Je ziet dat nu al in de bouw waar vlas, hennep en hout steeds meer worden toegepast. Ook met nieuwe materialen voor de hightech industrie kun je op de wat langere termijn juist een sterk verdienmodel creëren.’
Resumerend: ‘Als je het verdienmodel van de toekomst wil duiden, is het zaak niet simpelweg de huidige context te extrapoleren, maar uit te gaan van een nieuwe context, gebaseerd op wat straks naar verwachting belangrijk is. In dat scenario kom je waarschijnlijk tot heel andere verdienmodellen voor Nederland.’