LINCIT (LINear to CIrcular Transition): Product kiezen, belangen balanceren, data verzamelen en dan opschalen

0
blank

Néomie Raassens

Het consortium LINCIT (LINear to CIrcular Transition) kan dit najaar van start met het beantwoorden van deze belangrijke vraag: hoe kunnen bedrijven overschakelen van een lineair naar een circulair businessmodel? Daartoe gaan clusters van kennisinstellingen en bedrijven samenwerken aan 4 ‘werkpakketten’. Het budget voor 3 jaar bedraagt bijna 3 miljoen euro. Een derde daarvan wordt gesubsidieerd vanuit TKI Dinalog, het Topconsortium Kennis en Innovatie waarin bedrijven, kennisinstellingen en overheid werken aan het innovatieprogramma van de Topsector Logistiek. De rest van het LINCIT-budget van 2,9 miljoen euro wordt cash maar vooral in kind beschikbaar gesteld door de 30 partnerbedrijven.

De subsidie werd begin dit jaar toegekend. Dat was het startsein voor het opstellen van het LINCIT-agreement en dat ondertekend krijgen door de deelnemers, verhaalt programmaleider Néomie Raassens van het European Supply Chain Forum van de TU Eindhoven. Vervolgens zijn de nodige PhD’s en postdoctorale studenten (gepromoveerden die in een of twee jaar een vervolg geven aan hun doctoraal) geworven. ‘Die gaan nu het LINCIT-onderzoekswerk op een wetenschappelijke manier uitvoeren, met ondersteuning van masterstudenten die hun afstudeerstage doen bij de deelnemende bedrijven.’ Dat onderzoekswerk vindt plaats binnen drie clusters van kennisinstellingen en bedrijven, aan vier ‘werkpakketten’.

Hoe kunnen bedrijven de circulaire en lineaire businessmodellen parallel beheren? Wat is het omslagpunt? Dus, wanneer vervangt het circulaire businessmodel het lineaire? Aldus de vragen die centraal staan in werkpakket 1 ‘Klein beginnen’. Raassens: ‘Bedrijven kunnen nu eenmaal niet in één keer hun hele supplychain voor al hun producten circulair maken. Ze zullen in eerste instantie het ‘oude’, lineaire businessmodel behouden en daarnaast een circulair businessmodel implementeren. Het is hierbij normaal dat er wrijving zal ontstaan tussen deze businessmodellen, maar uiteindelijk moet het nieuwe, circulaire businessmodel de boventoon gaan voeren om nationale en internationale klimaatdoelstellingen te behalen. Veel bedrijven weten echter nog niet hoe ze die omslag moet maken.’

In het tweede werkpakket, ‘Partnerschappen herdefiniëren’, staat centraal hoe bedrijven gaan samenwerken en met wie. ‘In de transitie naar circulariteit is het goed mogelijk dat het verdienmodel van de ene partij sterker wordt, maar dat van een andere zwakker. Het is belangrijk om te weten hoe je de verschillende belangen van de diverse ketenpartners kunt balanceren.’ Een gietdeel in een machinemodule bijvoorbeeld kan veel langer meegaan dan de elektronica die er ook in zit. Als meer circulariteit betekent dat niet langer de hele module wordt vervangen, maar alleen nog maar de elektronica, dan zal de gietdelenleverancier minder omzet uit verkoop halen. ‘Die zal dus moeten investeren, bijvoorbeeld in een meer op dienstverlening gericht verdienmodel.’ Hoe dan ook, is er een herverdeling van waardetoevoeging nodig, die in goede afstemming tussen de ketenpartners moet plaatsvinden. ‘Langs die route zal er in dit werkpakket worden gebouwd aan een minimum viable ecosysteem voor circulariteit’, aldus Raassens.

Met een concreet circulair product en met een heldere definitie van welke ketenpartijen welke waarde toevoegen, kan vervolgens worden opgeschaald in werkpakket 3, ‘Het ecosysteem opschalen’. Al van begin af aan – maar met name in de opschalingsfase en voor de digitalisering die dan nodig is – moeten data worden verzameld en gelabeld, over de hele keten en over de gehele levenscyclus van een product. Zonder dit complete overzicht lijkt circulariteit niet mogelijk. ‘De vraag is dan’, stelt Raassens, ‘wie welke data moet leveren en met welke ketenpartners deze data moet worden gedeeld, met in achtneming van de governance-eisen. Een machinebouwer bijvoorbeeld zal in zijn installed base data moeten verzamelen over de levensduur van de diverse componenten, informatie die hij dan moet delen met de leveranciers van die componenten, zodat ze samen kunnen zorgen voor een verlenging van de levensduur.’

In het vierde werkpakket, ‘Vooruitgang meten’, wordt ingezoomd op de vraag welke indicatoren duidelijk maken of een transitie naar circulariteit is geslaagd. ‘In het beantwoorden daarvan moet een dynamiek zitten. Want in eerste instantie is het belangrijk te meten of de CO2-uitstoot tegen 2030 met 49 procent is verminderd, conform de afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord. Maar is dat doel eenmaal gehaald, dan zullen andere kpi’s belangrijker worden, plus de vraag welke data daarvoor nodig zijn’, legt Raassens uit.

Met de vier werkpakketten gaan dus drie use case clusters van bedrijven en kennisinstellingen aan de slag. In het cluster ‘Herbruikbare verpakkingen en transportartikelen’ zitten ondernemingen als PostNL en DB Schenker, in ‘Servitization en remanufacturing’ zitten vooral maakbedrijven waaronder ASML, Philips Healthcare en HQ Pack, en in ‘Circulaire kunststoffen’ participeren onder meer Dow Chemicals en het Sustainable Products and Chemicals Cluster SUSPACC. De vier kennisinstellingen in LINCIT zijn: TU Eindhoven, Wageningen University & Research en de hogescholen Utrecht en NHL Stenden. Valorisatie partners zijn: BOM, ESCF, Breda University of Applied Science, Rewin, Service Logistics Forum, Oost NV, TCNN, Metaalunie en Link magazine. Wil u meer weten over het consortium LINCIT neem dan contact op met n.raassens@tue.nl of met j.n.v.ginkel@tue.nl

Share.

Reageer

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Geverifieerd door ExactMetrics