Om het CO2-reductiedoel van 49 procent in 2030, gesteld in het Regeerakkoord van 2018, te halen moet de technologische industrie moet jaarlijks 14,3 Mton minder CO2 gaan uitstoten. De technologische industrie beschikt over de innovatiemogelijkheden om de eigen CO2-uitstoot en die van andere sectoren te verlagen, met efficiëntere motoren, product- as-a-service businessmodellen en slimme regelsystemen. Anderzijds is het voor de vermindering van de CO2-uitstoot door de eigen processen in belangrijke mate afhankelijk van de innovaties in de energiesector. Dat betekent dat er een reeks aan technologisch innovaties nodig zijn, maar er moet ook samengewerkt worden, met overheden, de energiesector en kennisinstellingen. Aldus het rapport ‘De technologische industrie: aanjager van de energietransitie – Routekaart voor CO2-reductie in de technologische industrie’ dat vandaag door FME voorzitter Ineke Dezentjé is overhandigd aan de directeur generaal van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat Focco Vijselaar, voor minister Eric Wiebes. Het onderzoek is gedaan in opdracht van FME, VNMI en Avneg en uitgevoerd door Berenschot.
In deze klimaatroutekaart wordt een beeld geschetst van de manier waarop de technologische industrie de uitstoot van broeikasgassen tot 2030 met 49% kan verminderen. Deze doelstelling is in lijn met het ontwerp van het Nederlandse Klimaatakkoord, dat voortkomt uit de internationale afspraken om in 2050 de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen met 95% te reduceren.
De technologische industrie, vertegenwoordigd door FME, is een van de meest diverse industriële sectoren van Nederland. De 2.200 leden van FME zijn techno starters, handelsbedrijven, kleine industrieën en grote multinationals die actief zijn in de sectoren metaal, elektronica, elektrotechniek en kunststof. Met een omzet van ruim 100 miljard en circa 280.000 medewerkers levert de technologische industrie een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie.
De technologische industrie speelt in de energietransitie een bijzondere rol. Aan de ene kant heeft de industrie een eigen opgave voor het verminderen van de uitstoot van CO2 in productieprocessen. Aan de andere kant levert de technologische industrie door haar innovatieve kracht een grote bijdrage aan CO2-reductie in andere sectoren. Denk daarbij aan oplossingen voor de industrie, de elektriciteitssector, mobiliteitssector en de gebouwde omgeving in verschillende verduurzamingsthema’s. Het rapport noemt:
- Energiebesparing – van LED-verlichting tot efficiënter motoren;
- Circulariteit – van recycling tot circulaire product-as-a-service business modellen;
- Elektrificatie en opslag – van warmtepompen tot accu’s;
- Duurzame energie – van geïntegreerde PV panelen tot funderingen voor windmolens;
- Automatisering en digitalisering – van slimme regelsystemen tot smart maintenance.
De eigen CO2-reductie opgave is haalbaar met een mix van energiebesparing en duurzame energie
De technologische industrie haalt haar energie voor ongeveer 50% uit aardgas en 50% uit elektriciteit; deze energie wordt voor twee derde gebruikt voor productieprocessen en voor één derde voor verlichting en verwarming van gebouwen. Hoewel de sector gemiddeld met 3% per jaar is gegroeid vanaf 1990, is de uitstoot van broeikasgassen tot 2015 met bijna 20% afgenomen.
Voor de resterende opgave is een combinatie van maatregelen denkbaar, met grote verschillen in impact en technische haalbaarheid. In een voorbeeldroute voor de technologische industrie wordt getoond dat 49% CO2- reductie tot 2030 haalbaar en meest zinvol is met een combinatie van energiebesparing, procesoptimalisatie, elektrificatie van processen, verduurzaming van gebouwen en zonnepanelen op daken. Daarnaast zijn een snelle adaptatie van LED-verlichting en isolatie nodig om aan de gebouwnormen te voldoen. Isolatie wordt daarbij gezien als noodzakelijke stap om in een later stadium ook de ruimteverwarming te kunnen elektrificeren. In een niet-geïsoleerd gebouw is deze stap namelijk technisch niet haalbaar. De verdere opschaling van decentrale opwekking van elektriciteit (uit windmolens en zonnepanelen) zorgt vanaf 2020 voor een grote toevoeging van lokale duurzame elektriciteit in Nederland. Dat betekent dat de emissies die afkomstig zijn van elektriciteitsproductie in de loop der jaren zullen afnemen.
Elektrificatie van processen zal vanwege deze ontwikkeling pas richting 2030 lonen, omdat de huidige emissies van elektriciteitsproductie hoger zijn dan de emissies die vrijkomen bij de verbranding van aardgas in huidige bedrijfsprocessen. Dit geldt niet voor de elektrificatiemogelijkheden die tegelijkertijd voor een hogere efficiëntie zorgen.
De inzet van waterstof in de technologische industrie lijkt (op grote schaal) pas na 2030 haalbaar, aangezien dit een landelijke infrastructuur vergt en vraagt om hoeveelheden duurzame waterstof die momenteel nog niet voorhanden zijn, zo menen de rapporteurs. De inkoop van groen gas zal op basis van fairshare (het aandeel gas in de technologische industrie is klein ten opzichte van andere gebruikers) over het algemeen weinig bijdragen aan de CO2- reductie van de technologische industrie. Voor het toepassen van dergelijke verduurzamingsmaatregelen zijn investeringen benodigd. Investeringen voor de voor beeldroute liggen voor de technologische industrie als geheel in de orde van 500 miljoen euro, waarbij het leeuwendeel in zonnepanelen geïnvesteerd wordt.
De transitie kent een onrendabele top
Overkoepelend geldt dat – vergelijkbaar met andere sectoren – ook in de technologische industrie een spanning bestaat tussen gezonde bedrijfsvoering en extra kosten voor CO2-reductie, constateren de opstellers van het FME-rapport. Dit is met name voor die bedrijven van belang die voor hun investeringsbeslissingen afhankelijk zijn van een moederorganisatie in het buitenland. Vanuit economisch perspectief bestaan grote verschillen tussen de haalbaarheid van maatregelen. Energiebesparende maatregelen als LED-verlichting en procesoptimalisatie zijn in veel gevallen – afhankelijk van het bedrijfsprofiel – in enkele jaren terug te verdienen. Andere maatregelen, zoals de eigen opwekking van zonne-energie, isolatie en elektrificatie van gebouwverwarming, kunnen op langere termijn rendabel zijn. Maatregelen die te maken hebben met de inzet van een alternatieve brandstof zijn over het algemeen onder huidige omstandigheden niet rendabel.
Een belangrijke factor in het economisch perspectief van een maatregel betreft de elektriciteitsprijs in vergelijking met de aardgasprijs. Veel elektrificatiemaatregelen zijn momenteel niet rendabel vanwege de hogere operationele energiekosten. Ook voor de inkoop van groene stroom geldt dat de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs van groot belang is voor de investeringsbeslissing van een bedrijf.
De industrie is afhankelijk van de energiesector, maar ook leiderschap
De haalbaarheid van CO2-reductie in de technologische industrie is voor een groot deel afhankelijk van verwachte ontwikkelingen in de energiesector, aldus de opstellers. Elektrificatie van processen heeft immers alleen een positief effect op de uitstoot als de gebruikte elektriciteit afkomstig is van duurzame bronnen. De sector kan hierin een bijdrage leveren door de implementatie van zonnepanelen op daken, maar kan hiermee niet haar gehele elektriciteitsvraag afdekken. Ook andere externe factoren zijn van belang in de versnelling van de energietransitie, zoals de structuur van nettarieven voor elektrificatie en de beschikbaarheid van infrastructuur, bijvoorbeeld voor waterstof. Voor de interne organisatie geldt dat het tonen van leiderschap vanuit de sector en etaleren van succesfactoren belangrijk blijft in het vergroten van urgentie en draagvlak voor de energietransitie. Ook de invoering van een brancheprogramma of -aanpak kan helpen om de agendering binnen de sector te versterken.
Zet in op samenwerking en innovatie
Een belangrijk element op de innovatie-agenda in de technologische industrie betreft de ontwikkeling van elektrificatietechnieken die een hogere efficiëntie hebben dan vergelijkbare systemen op aardgas. Denk daarbij aan (hoge temperatuur) warmte pompen, die door hun hoge efficiëntie in operationele kosten voordeel hebben boven aardgasgedreven alternatieven. Ook de toepassing van verbeterde opslagmogelijkheden zoals accu’s kan met name in de technologische industrie een belangrijke bijdrage leveren. Hiermee kan de relatief grote hoeveelheid aan duurzaam opgewekte energie afkomstig van eigen daken beter gedurende de dag inzetbaar worden, waarmee systeemkosten en curtailment (het afschakelen van duurzame elektriciteitsproductie) in de energiesector kunnen worden voorkomen.
Samenwerkingen met de (landelijke en regionale) overheid, de energiesector en kennisinstellingen zal de komende jaren extra relevant worden om een versnelling van de energietransitie te bewerkstelligen. Denk daarbij aan samenwerkingen met de energiesector voor de productie van duurzame energie, samenwerkingen met kennisinstellingen voor het opstarten van demo-projecten of samenwerkingen met externe financieringspartijen om de haalbaarheid van investeringen te vergroten. Aldus het FME-rapport.