Nederland heeft onder Rutte het roer te zeer in handen gegeven van generalistische managementconsultants en de oren te veel laten hangen naar het opportunistische bedrijfsleven. Met een gevaarlijk grote afhankelijk van China als gevolg. Inhoudelijke experts uit wetenschap en bedrijfsleven moeten veel meer betrokken worden bij de ontwikkeling van een samenhangend, industriebeleid voor de lange termijn, dat stevig inzet op circulariteit, juist om die afhankelijkheid snel te verminderen. Aldus Benjamin Sprecher, wetenschapper.
‘China kan onze economie volledig slopen’
Het huidige industriebeleid is “belabberd”, betoogt Benjamin Sprecher. Beleid dat er de afgelopen vijftien jaar toe heeft geleid dat Nederland ongezond afhankelijk is geworden van toelevering van energie en materialen van buiten Europa, aldus de assistent professor Industrial Design Engineering aan de TU Delft. ‘Onder Rutte is er een cultuur ontstaan waarin er geen visie mocht zijn op hoe de economie van Nederland eruit zou moeten zien en waarin grote fouten konden worden gemaakt waarop niemand werd afgerekend. Er is in die bijna veertien jaar zeer onvoldoende gecheckt op kwaliteit van de politici en de beleidsmakers. Tegelijk is wel de inhoudelijke expertise van het ambtenarenapparaat verder uitgekleed. Dit werd gecompenseerd met de inhuur van externe consultancy die veelal onvoldoende inhoudelijke kennis hebben.’
Maar, voegt hij er met nadruk aan toe, ook het bedrijfsleven is er debet aan dat Nederland nog altijd geen fatsoenlijk, gebalanceerd industriebeleid heeft. Waardoor de sector nu in een zo precaire, afhankelijke situatie zit. ‘Het Nederlandse bedrijfsleven wil vooral een overheid die niet lastig is, die zo weinig mogelijk regels stelt en zo min mogelijk belasting heft. Die hooguit wat aantrekkelijke subsidieregelingen optuigt voor ontwikkelingen die mogelijk zonder steun ook wel van de grond waren gekomen, of die vervolgens in het buitenland grootschalig worden uitgerold. De industrie is te zeer bezig met de korte termijn en met eigenbelang.’
Wijzen naar de overheid
Die houding ziet hij elders veel minder terug. In Azië, in China en Japan, maar ook in Frankrijk en Duitsland. ‘In die landen leeft veel meer het besef dat bedrijven alleen kunnen bestaan bij de gratie van een sterke samenleving.’ Hij illustreert: ‘Duitsland is bijvoorbeeld veel beter in staat om metallurgische ingenieurs op te leiden. RWTH Aachen heeft grote ovens staan waar studenten kunnen worden opgeleid, in samenwerking met het bedrijfsleven. Dat soort infrastructuur krijg je in Nederland niet voor elkaar. Hier blijven bedrijven naar de overheid wijzen en denken ze nauwelijks na over het bredere maatschappelijke belang van hun activiteiten. Nederland is voor veel bedrijven nog aantrekkelijk, maar als het systeem waarin ze moeten moet opereren niet functioneert, dondert het op een gegeven moment volledig in elkaar.’
China: wel doordacht industriebeleid
Een van de symptomen van dit diepere probleem, aldus Sprecher, is dat veel Nederlandse ondernemingen er op termijn niet meer in zullen slagen voldoende grondstoffen en materialen te importeren. Het risico daarop is serieus aanwezig door de zeer grote afhankelijkheid van met name China, een land dat juist wel de slimste koppen een doordacht industriebeleid heeft laten ontwikkelen en het vervolgens ook heeft uitgevoerd. ‘Er wordt in Europa al gauw geroepen dat China mensen uitbuit en zich niets gelegen laat liggen aan milieuvervuiling. Ten dele is dat waar. Maar China heeft zijn concurrentiepositie ook weten te versterken dankzij een beleid van overheidssteun aan juist die bedrijven die het in zich hebben nationale kampioenen te worden en vervolgens mondiaal een toppositie kunnen innemen. In Nederland is er de neiging ook zwakke bedrijven met subsidies overeind te houden. In China is de concurrentiestrijd keihard en kunnen alleen de sterkste, meest veelbelovende ondernemingen op langdurige staatssteun rekenen.’
‘In ontwerpersopleidingen heeft circulariteit helaas nog te weinig aandacht’
Zo heeft het land, bijvoorbeeld op het terrein van batterijtechnologie, een ijzersterke industrie weten op de bouwen, vervolgt Sprecher: ‘Het complete productieproces vanaf de mijnbouw, van de raffinage van de metalen tot de productie van de cellen, is zeer efficiënt en effectief ingericht. Daarom kunnen Chinese batterijfabrikanten de beste kwaliteit batterij tegen de laagste prijs leveren. Niet vanwege lage lonen: video’s op Youtube laten in detail fabrieken zien met nauwelijks mensen, maar wel heel veel robots.’
Verminder afhankelijkheid
Europa, Nederland incluis, is sterk afhankelijk geworden van China, stelt hij onder verwijzing naar het recente rapport ‘The future of European competitiveness’ van Mario Draghi. Batterijen, maar ook een significant percentage van andere elektronische componenten, betrekt onze industrie uit dat land. ‘Door de toevoer daarvan dicht te draaien, kan China onze economie volledig slopen. Het Europese verzet tegen de inval van Rusland in Oekraïne was duur, maar konden we ons nog nét veroorloven. Grote kans dat China op enig moment poogt Taiwan in te lijven. Ons daar tegen verzetten zal onze economie gigantische schade toebrengen. Dan hebben we dus geen andere keuze dan ons stil te houden.’
Dat moment wil Sprecher graag voor zijn. Vandaar zijn pleidooi voor een doordacht industriebeleid gestoeld op een langetermijnvisie. Met als belangrijk onderdeel maatregelen om te komen tot een circulaire economie. ‘Producten volledig circulair maken, is heel ingewikkeld’, erkent hij. ‘Maar je hoeft niet naar honderd procent circulair. Dat is zelfs, vanwege thermodynamische wetmatigheden, onmogelijk. Over dat laatste beetje moeten we ons tegen 2050 maar druk gaan maken. Nu moeten we ons richten op die eerste vijftig procent.’
Circulair ontwerpen
Waarop hij een paar laaghangende vruchten opsomt. ‘Modulariseer. Zorg dat – steeds kleinere – onderdelen kunnen worden vervangen. Als de rest dan twee keer zo lang meegaat, scheelt dat bijna de helft van alle grondstoffen. Neem in het ontwerpproces het gebruik van gerecyclede materialen mee, waarmee je ook de technische specificaties haalt. Ja, ik weet dat in de automotive en de aerospace voor nieuwe materialen jarenlange certificeringstrajecten zijn vereist. Maar dat excuus van certificering hoor ik al vijftien jaar. Als automotive-suppliers er toen mee waren begonnen, konden ze nu allang recyclaat toepassen. Dus begin er nu mee, dan ben je er over een paar jaar wel zover.’
Een ander probleem dat hem regelmatig ter ore komt, is tijdgebrek. ‘Producenten grijpen snel naar homogene, virgin materialen waarmee ze makkelijk de specs halen. Of ze verbinden onderdelen gemaakt van verschillende soorten kunststof door ze te verlijmen en kiezen niet voor een kliksysteem waardoor je ze aan het einde van de levenscyclus weer eenvoudig van elkaar zou kunnen scheiden. Niet nadenken over circulariteit scheelt tijd en dat is bij de steeds kortere ontwerpcycli van belang. Daarbij komt dat ontwerpers er ook niet in zijn opgeleid. In ontwerpersopleidingen heeft circulariteit helaas nog te weinig aandacht, ook bij mijn eigen opleiding.’
Doordachte instrumenten
Een samenhangend langetermijn industriebeleid moet al die uitdagingen adresseren, aldus Sprecher. Met belastingen en subsidies en ook door simpelweg bepaalde dingen te verbieden. Maar die beleidsinstrumenten moeten wel goed doordacht zijn. Bijvoorbeeld de SDE++-regeling (Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie) die het opschalen van duurzame energietechnologieën over de onrendabele top heen helpt. Investeer in demand-managementsystemen om aanbod van en vraag naar zonne- en windenergie over de seizoenen heen goed op elkaar af te stemmen.
Waterstof hoeft van die mix overigens ‘geen groot onderdeel’ uit te maken, meent Sprecher. ‘Het is gewoon heel duur om waterstof in Europa te produceren, ook als je de productie opschaalt. De Nederlandse procesindustrie lobbyt daarvoor omdat het op die manier kan doorgaan met iets wat lijkt op business as usual. Dergelijke lobby’s zijn succesvol omdat ze landen bij een overheid die de afgelopen jaren is getraind om te luisteren naar het opportunistische bedrijfsleven en generalistische consultants. Voor die noodzakelijke bredere blik op wat goed is voor de maatschappij als geheel moet op een beroep worden gedaan op een veel breder palet aan maatschappelijke spelers. Ook op echte inhoudelijke specialisten, zowel uit het bedrijfsleven als de wetenschap. Naar hen wordt niet genoeg geluisterd en dat is uiteindelijk dus ook nadelig voor de industrie.’