Scheidend hoogleraar ‘smart industry’ Van Houten kritisch over industriebeleid
Tijdens het gesprek wordt nog maar eens duidelijk dat Fred van Houtens kennis van de industrie echt zo breed is als de naam van zijn leerstoel – Ontwerp, Productie & Management – doet vermoeden. Elke vraag roept bij de hoogleraar een reeks van antwoorden op, vanuit verschillende invalshoeken, gebaseerd op inzicht opgebouwd door decennia actief te zijn binnen de technisch-universitaire én de industriële wereld, in Nederland en (ver) daarbuiten. In mei nam de fervente pleitbezorger van de digitalisering van de industrie afscheid van de Universiteit Twente.
Bijna twintig jaar geleden droeg Fred van Houten persoonlijk bij aan de ontwikkeling van het bladprofiel van Link Magazine waarin ‘samenwerking in de industriële ketens’ nog steeds centraal staat. ‘De samenwerking tussen oem en 1st tier supplier wordt van een steeds hoger niveau. Het resultaat ervan wordt echter gefrustreerd door de gebrekkige communicatie tussen 1st tier en 2nd tier.’
Vorig jaar had hij al een voorschot genomen op het invullen van de nu vrijgevallen tijd door twee commissariaten te accepteren. Bij textieltechnologieconcern Ten Cate en bandenfabrikant Apollo Vredestein. In beide gevallen op voordracht van de ondernemingsraden. De vraag naar de werkgelegenheidsperspectieven voor de Twentse vestigingen van beide bedrijven is dan ook een logische, zijn antwoord een veelzijdige.
Competitief houden
Apollo Vredestein (met in Nederland een grote vestiging in Enschede) opende onlangs een nieuwe productievestiging in Hongarije. Bepaald niet een waar tegen lage lonen veel handenarbeid verricht wordt. Integendeel: de Indiase onderneming heeft haar productiecapaciteit in Europa in één klap verdubbeld door maar liefst 450 miljoen euro te investeren in de ‘meest moderne, sterk geautomatiseerde bandenfabriek ter wereld’, vertelt Van Houten. ‘Want alleen op die manier kan de doelstelling – verdubbeling van de omzet in Europa – gehaald worden.’ Datzelfde geldt voor de fabriek in Enschede: die kan alleen maar competitief blijven als de kwaliteit omhoog en de kosten omlaag gaan. En dat kan ook in Twente niet anders dan door fors te investeren in automatisering. ‘Alleen zo kan op een hele flexibele wijze worden ingespeeld op de ontwikkelingen op de markt. Doordat ik in de loop der jaren heel veel studenten heb begeleid in hun afstudeeronderzoek bij Vredestein heb ik het ontwikkel- en productieproces daar heel goed leren kennen. Ik heb als commissaris geen personeelszaken in mijn portefeuille. Maar met mijn bagage ben ik, als onafhankelijk bestuurder, heel goed in staat de directie te adviseren over hun investeringsrichting, juist om de fabriek hier competitief en sterk te houden. Om te komen tot betere interacties tussen afdelingen onderling, minder uitval en voorraden, betere forecasting, et cetera. Om zo de werkgelegenheid hier te behouden.’ In grote lijnen geldt hetzelfde voor zijn rol bij Ten Cate.
Pluim voor China
De vraag naar zijn activiteiten voor Ten Cate en Vredestein brengt hem op een analyse van de positie van de Nederlandse industrie binnen de geglobaliseerde wereld, uitmondend in een kritiek op het Nederlandse industriebeleid en een pluim voor dat van de Chinezen. ‘Terwijl de Nederlandse overheid in de jaren tachtig, aan de hand van de fiasco’s van OGEM, Bredero en RSV, ontdekte dat het geen zin heeft oude technologie kunstmatig in leven de houden, zorgde de Chinese overheid ervoor dat hun industrie met hele goedkope processen konden gaan produceren voor de wereld. Om daarmee zoveel geld te verdienen dat China nu in staat is onze industrie op te kopen. Dat geld wordt niet geïnvesteerd in oude technologie. In korte tijd heeft China zich een hele sterke positie verworven in zonne- en windenergie en recenter ook de automotive. Tegelijk weet China, met onze technologie, hun kwaliteit te verhogen. Ook wordt er ruimte gegeven aan hogere lonen. Daardoor wordt het land weliswaar duurder, maar het negatieve effect daarvan op de export wordt meer dan gecompenseerd door de groei van de binnenlandse vraag’, aldus Van Houten.
Laat Den Haag nu eindelijk eens echt kiezen voor waar we goed in zijn – denk aan alle vormen van precisietechnologie en de agrotech.
Dat terwijl in ons land ‘Den Haag’, waar op de parlementsbankjes slechts een enkeling te vinden is met een technische achtergrond, kiest voor een ineffectief topsectorenbeleid. ‘Slechts een enkele topsector heeft zich goed ontwikkeld. Onze politiek is te onwetend en laat zich teveel leiden door lobbyisten van bedrijven die erop uit zijn de technologie waarmee ze jaren veel geld hebben verdiend zou lang mogelijk uit te melken. Ons land is nu veel te afhankelijk van witte raven als ASML en VDL, bedrijven waarvan het succes niets van doen heeft met de politiek of de overheid. Laat Den Haag nu eindelijk eens echt kiezen voor waar we goed in zijn – denk aan alle vormen van precisietechnologie en de agrotech. Subsidieer niet alleen al die beloftevolle startups, maar stimuleer juist technologisch innovatieve ondernemingen die zich volledig bewezen hebben.’
Aldus Van Houten die er tegelijk wel op wijst dat in het, mede door het ministerie van EZ geïnitieerde, Smart Industry-beleid betere keuzes zijn gemaakt dan in het Industrie 4.0-beleid van de Duitse overheid. ‘Daar is vooral ingezet op het optimaliseren van processen en vergeten dat het weinig zin heeft heel efficiënt producten te maken als daar geen toekomstige markt voor is.’ Als managing director van het Fraunhofer Project Center aan de UT, nóg een actuele functie van Van Houten, wil hij dat dat centrum bijdraagt aan dat het stellen en beantwoorden van die nuttigheidsvraag van processen meer gemeengoed wordt. ‘Nu nog duikt de Duitse automotive weg voor consequenties van de opkomst van de elektrische auto’s, bang als ze zijn hun miljardeninvesteringen in persstraten niet terug te verdienen.’
Relatie universiteit-industrie
Belangrijker voor de industrie dan de overheid is het technisch onderwijs. Wat dat betreft stelt hij de gang van zaken bij onze Oosterburen juist weer graag tot voorbeeld. ‘In Nederland zijn universiteiten nog steeds teveel bezig met elkaar de maat te nemen op basis van aantallen citaties, publicaties, promovendi en afstudeerders. Op Duitse universiteiten staat op mijn vakgebied de relatie met de industrie veel meer centraal. Hier wordt je als hoogleraar heel kritisch bejegend als je nevenwerkzaamheden in de industrie hebt. In Duitsland is dat juist een pre. Daar proberen universiteiten ook niet de beste onderzoekers krampachtig vast te houden zoals hier. Talenten vertrekken er naar de industrie om een aantal jaren later als deeltijdhoogleraar weer terug te keren. Bedrijven laten er – tegen betaling – universitaire laboratoria het testwerk aan hun prototypes doen, alvorens ze ermee de markt opgaan. Dat zie je allemaal hier niet. Universiteiten en industrie zijn hier nog altijd te zeer gescheiden werelden.’
Ten koste van Psychologie
Wat is nu het effect van de digitalisering van de industrie op de afstand tussen technische hoger onderwijs en die industrie? Wederom een vraag waarop Fred van Houten een reeks van samenhangende antwoorden geeft. Zo ziet hij een voordeel in het opgroeien met allerhande slimme, digitale oplossingen als smartphones. ‘Als jongeren na hun studie in de techniek gaan werken is er geen angst meer voor die digitalisering. Maar hoe je een storing in een industrieel proces zou kunnen verhelpen, daar hebben afstudeerders vaak geen idee van. Dat probleem wordt alleen maar verergerd door de snel toenemende complexiteit.’ Tegelijk erkent hij dat door die digitalisering het voor onderwijsinstellingen veel betaalbaarder wordt bij te blijven op het ontwikkelen van complexe productiemachines, omdat daarvoor goeddeels kan worden volstaan met investeren in software. Overigens is het scholen van hun medewerkers in het ontwikkelen van digital twins van productieprocessen ook iets waar bedrijven zelf meer in moeten investeren, aldus Van Houten.
Het probleem van te weinig belangstelling voor techniek heeft zich gelukkig de laatste jaren wel opgelost, constateert hij. Maar daarvoor is wel het probleem van een dreigende overbelasting van het onderwijsapparaat voor in de plaats gekomen. Voor de korte termijn kan daarin voorzien worden door meer onderwijzend personeel uit het buitenland aan trekken, mensen die betaald kunnen worden door technische opleidingen een hogere bekostigingsfactor mee te geven. ‘Ja, dat moet dan maar ten koste gaan van Psychologie. Ik ben een groot voorstander van intensieve samenwerking tussen gedragswetenschappen en techniek, van groot belang om tot oplossingen te komen. Maar de verhouding van het aantal studenten ligt scheef. Ook deze universiteit biedt die opleiding die met name heel veel studenten uit Duitsland trekt waar een numerus clausus van kracht is. Fijn voor de UT, maar je biedt deze mensen geen perspectief op een baan, terwijl het veel belastinggeld kost.’
Gebrekkige communicatie
Bijna twintig jaar geleden droeg de hoogleraar persoonlijk bij aan de ontwikkeling van het bladprofiel van Link Magazine. ‘Samenwerking in de industriële ketens’ staat daarin nog steeds – met recht – centraal. Reden genoeg daarop, tot slot, met hem in te zoomen: ‘Ik constateer dat de samenwerking tussen oem en 1st tier supplier van een steeds hoger niveau wordt. Het resultaat ervan wordt echter gefrustreerd door de gebrekkige communicatie tussen 1st tier en 2nd tier. Steeds weer ontstaan er verschillen tussen de specificatie van de eerste en de interpretatie ervan door de tweede. Dit is vooral een kwestie van goede afspraken maken voorafgaand aan het digitaliseren. In plaats van vele risicovolle vertaalslagen te maken om allerlei verschillende IT-systemen op document-niveau met elkaar te kunnen laten praten is het veel handiger om de IT-infrastructuur binnen toelevernetwerken transparant te maken voor alle gebruikers, zonder dat er misbruik kan worden gemaakt van informatie die alleen voor bepaalde mensen bedoeld is. Dat is mogelijk met concepten waarin met slimme algoritmes alleen die elementen worden overgezet die voor de ontvanger ook relevant zijn om overgezet te worden. Dus niet de 3D-tekening van de complete machine, maar alleen dat deel dat de tweedelijns toeleverancier echt nodig heeft.’
Aldus de hoogleraar die, ook als emeritus, de Nederlandse industrie, die hem zo aan het hart gaat, met raad en daad zal blijven steunen.
Erepenning
Prof.dr.ir. Fred van Houten (1951) kreeg bij zijn afscheid van de Universiteit Twente in mei, voor zijn bijzondere inspanningen voor de universiteit, de Erepenning van de UT – een eerbetoon dat slechts zelden wordt uitgereikt. Van Houten was sinds 1978 verbonden aan de UT waar hij aan de wieg stond van de succesvolle opleiding Industrieel Ontwerpen en verschillende managementfunctie bekleedde. Een kroon op zijn werk was de opening, dit jaar, van het Fraunhofer Project Center op de campus. Dankzij zijn grote netwerk, met veel contacten in de Duitse maakindustrie, wist Van Houten dit centrum naar de campus te halen. Ook in Twente, onder meer als lid van het Topteam voor de Technology Base Twente, draagt Fred van Houten smart industry een warm hart toe.
Hij zal dat blijven doen getuige ook het grote aantal functies waarin hij actief blijft: home.ctw.utwente.nl