De Nevi PMI® daalde in september van 52.6 naar 49.0. Dat betekent de eerste verslechtering van de bedrijfsomstandigheden in de productiesector sinds juli 2020.
De Nevi PMI® daalde in september van 52.6 naar 49.0. Dat betekent de eerste verslechtering van de bedrijfsomstandigheden in de productiesector sinds juli 2020. De daling van 3.6 punten was bovendien fors: de op vier na grootste daling sinds het begin van de Nevi PMI in 2000.
De productie liet de grootste daling zien sinds juni 2020 en hetzelfde geldt voor de nieuwe orders uit binnen- én buitenland. Dit leidde ertoe dat de inkoopactiviteiten voor het eerst in meer dan twee jaar afnamen. Mede door de achterstanden in leveringen nam de voorraad ingekochte materialen nog wel fors toe, zij het in de kleinste mate sinds februari 2021.
De voorraad gereed product nam voor de achtste opeenvolgende maand toe, maar wel in de kleinste mate sinds februari. Ook de werkgelegenheid bleef toenemen, zij het in de kleinste mate in twintig maanden.
De hoeveelheid onvoltooid of nog niet uitgevoerd werk daalde voor de tweede maand op rij en hoewel de levertijden opnieuw langer waren, was dit wel de kleinste verlenging sinds oktober 2020. Zowel de inkoop- als de verkooprijsinflatie bereikte in september het hoogste niveau in drie maanden.
De vooruitzichten voor de toekomstige productie daalden in de sterkste mate sinds deze vraag wordt gesteld, maar bleven nog nipt positief.
Aantal nieuwe orders Nederlandse industrie daalt hard
“De Nederlandse industrie gaat een zware winter tegemoet”, zegt Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO in zijn redactionele commentaar deze maand op de Nevi PMI. “De Nevi Inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie wijst voor het eerst in twee jaar op een duidelijke afname van de bedrijvigheid. Met name de nieuwe orders dalen hard. De deelindicatoren voor nieuwe orders en nieuwe exportorders noteren voor september respectievelijk 43.0 en 43.1. Dergelijk lage scores zijn sinds de introductie van de Nevi Inkoopmanagersindex in 2000 slechts enkele keren voorgekomen: bij het knappen van de internetbubbel in 2001, tijdens de kredietcrisis en aan het begin van de coronapandemie. De vraag naar industriële producten staat onder druk door de hoge materiaalprijzen, de hoge energieprijzen, de slechte economische vooruitzichten en de onzekere geopolitieke situatie. Ondanks de verslechterende omstandigheden bleef de werkgelegenheid in de industrie groeien, zij het in een laag tempo. Een ander lichtpuntje vormt de lichte groei van de productie van consumentengoederen en investeringsgoederen, zoals machines.”
Nieuwe orders
Het aantal ontvangen nieuwe orders daalde in september voor de tweede maand op rij en in de grootste mate sinds juni 2020. De bedrijven gaven aan dat hun klanten steeds voorzichtiger waren, nu er sprake is van een economische teruggang en hoge voorraadniveaus. In sommige gevallen hadden de forse stijgingen van de energierekeningen ertoe geleid dat de bedrijven hun uitgaven verminderden. De hoge materiaalprijzen hadden eveneens een negatieve impact op de vraag.
Toekomstige productie
De vooruitzichten voor de productieomvang in de Nederlandse industrie voor de komende twaalf maanden waren in september aanzienlijk minder positief. De Toekomstige productie index bleef boven 50.0, wat wijst op positieve vooruitzichten, maar daalde naar het laagste niveau in zevenentwintig maanden. De daling bedroeg deze maand 6.3 punten en dit was daarmee de op vier na grootste daling sinds deze vraag medio 2012 voor het eerst werd gesteld. Het ondernemersvertrouwen werd ondermijnd door onzekerheid over een mogelijke recessie in Europa, de impact van de hoge energieprijzen en de aanhoudende oorlog in Oekraïne.
Werkgelegenheid
De Nederlandse producenten maakten in september opnieuw melding van een toename van de werkgelegenheid en hiermee komt de huidige periode van banengroei in de productiesector op drieëntwintig maanden. Deze groei van de personeelsbestanden was voor de vierde maand op rij kleiner dan de voorafgaande maand en de kleinste sinds januari 2021. Een aantal bedrijven gaf aan dat zij vacatures hadden kunnen vervullen, maar er zijn aanwijzingen dat er nog steeds sprake was van aanhoudende personeelstekorten in de sector.
De werkgelegenheid steeg in de subsectoren investerings- en consumptiegoederen en bleef onveranderd in de subsector halffabricaten.