De huidige methodes om de ernst van hartfalen vast te stellen hebben belangrijke beperkingen. Onderzoekers van de TU/e en het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven ontwikkelden daarom een techniek die snel is, niet invasief, goedkoop en aan het ziekenhuisbed toe te passen. Deze techniek lijkt bovendien voorspellende waarde te hebben voor het succes van het plaatsen van een dubbele pacemaker. Onderzoekers Ingeborg Herold en Salvatore Saporito promoveerden vorige week op hun onderzoek.
Hartfalen – als het hart niet meer in staat is om voldoende bloed door het lichaam te pompen – is een veelvoorkomend probleem. Voor de juiste behandeling is het belangrijk om te kunnen meten hoe goed het hart zijn werk nog doet. Er zijn momenteel een aantal methodes voor, maar die hebben allemaal beperkingen. Vaak is de plaatsing van sensoren in de grote bloedvaten nodig, via de schouder of hals, en dat is behoorlijk ingrijpend. MRI kan, maar is niet geschikt voor ernstig zieke patiënten. Verder krijgt een kortademige patiënt vrijwel altijd bloedanalyse. Deze methode kijkt naar de concentratie van een bepaald eiwit in het bloed en is een zeer goede en patiëntvriendelijke indicator, maar het duurt enkele uren voor de uitslag er is.
De Eindhovense onderzoekers hebben een patiëntvriendelijke methode ontwikkeld om met een echoscanner, die vooral bekend is van de zwangerschapsecho’s, de ernst van hartfalen te bepalen. Ze meten hiervoor de tijd die het bloed erover doet om vanuit de rechter hartkamer door de longen te stromen, naar de linker hartkamer, die het zuurstofrijke bloed het lichaam in pompt. Om deze zogenaamde pulmonale transittijd (PTT) te meten, spuiten ze ongevaarlijke microbubbels in, die goed te zien zijn met een echoscanner. Daarmee kijken ze naar het hart en zien zo hoe lang de bubbels erover doen om van de rechter kamer naar de linker kamer te gaan.
Dat klinkt eenvoudig, maar wetenschappelijk was het een flinke uitdaging om met de waargenomen gasbelletjes, die in de stroming verspreid raken door het bloed, een eenduidige PTT te berekenen. Toen dat gelukt was, vergeleken ze de doorstroomtijd met meerdere bestaande indicatoren. Ze ontwikkelden daarvoor een soortgelijke techniek, maar dan gebaseerd op MRI. Uit de vergelijkingen bleek dat de PTT gemeten met de echoscanner een uitstekende indicator is voor de ernst van hartfalen. Een gezond hart pompt het bloed snel door de longen. Wordt de PTT langer, dan functioneert het hart minder goed.
Ze keken hiervoor naar patiënten waarvan de hartspier niet meer goed samentrekt, wat de meest voorkomende vorm van hartfalen is. Voordat het komt tot toepassing, moet de techniek nog uitgewerkt worden. Voor praktisch en snel gebruik is het onder meer nodig dat de analyse wordt geautomatiseerd.
Ook werd onderzocht of de PTT het succes kan voorspellen van een dubbele pacemaker, die vooral dient om de synchronie tussen de beide hartkamers te herstellen. Promovenda Herold vond inderdaad een redelijk stevige relatie tussen de doorstroomtijd en de succeskans. Het breekpunt ligt bij 12,5 seconde; daarboven is de kans kleiner dat het hart beter gaat functioneren door de pacemaker. Voor eventuele toepassing van deze indicator is breder onderzoek nodig, zegt Herold. Omdat de methode niet volledig nauwkeurig lijkt, verwacht ze dat hij vooral van nut kan zijn in combinatie met indicatoren.
De basis van de techniek is het werk van TU/e-onderzoeker Massimo Mischi. Hij werkt al meer dan tien jaar aan de ontwikkeling van ‘contrast enhanced ultrasound (CEUS)’, ofwel het in beeld brengen van bloedstroom met hulp van microbubbels als contrastmiddel. Hij heeft dit al succesvol toegepast voor de opsporing van prostaatkanker.
Ingeborg Herold promoveerde donderdag 17 november op haar proefschrift Assessment of cardiopulmonary function by contrast enhanced echocardiography. Salvatore Saporito promoveerde op dezelfde dag op zijn proefschrift ‘Cardiovascular MRI quantifications in heart failure’.
De TU/e werkt nauw samen met een reeks vooraanstaande medische instellingen, waaronder het Catharina Ziekenhuis, het UMC in Utrecht, Máxima Medisch Centrum in Veldhoven, het AMC in Amsterdam en Kempenhaeghe. In die samenwerkingen doen meer dan tachtig TU/e-promovendi wetenschappelijk onderzoek.