Het innovatieprogramma Smart Industry startte december 2013. Een belangrijk instrument daarin werden de privaat-publiek gefinancierde fieldlabs: ‘Praktijkomgevingen waarin bedrijven en kennisinstellingen doelgericht digitaliseringsoplossingen ontwikkelen, testen en implementeren.’ Het elan was groot en het aantal labs groeide rap, van 10 in 2014 naar 44 nu. Over de geboekte resultaten tot dusver is veel minder enthousiasme. TNO pleit voor ‘hubs’.
– ‘Er zijn heilige huisjes waaraan niet getornd mag worden.’
– ‘Dankzij dit fieldlab is er een beter standaard format ontstaan.’
– ‘Met de relatief bescheiden investering van de Nederlandse overheid is verrassend veel resultaat behaald’
– ‘Nu er zoveel van die zwembadjes zijn ontstaan, leidt dat tot versnippering.’
Weinig enthousiasme over resultaten Smart Industry-fieldlabs
Maarten van Teeffelen, directeur van CNC-Consult & Automation, schat dat vijf à tien klanten in zijn bestand van zo’n 220 bedrijven hun fabriek de afgelopen jaren hebben weten te transformeren tot een smart factory. ‘Een fabriek waarin alle processen, van de offerte tot en met de uitlevering, dankzij de inzet van digitale middelen optimaal functioneren. Papierloze fabrieken waarin elke wijziging meteen wordt vertaald in een aanpassing van de tekening en de planning, en het bijbestellen van materialen.’
De fieldlabs willen allerlei softwaretools ontwikkelen die er al zijn’
‘Maar in veruit de meeste productiebedrijven’, vervolgt hij, ‘wordt die werkorder nog steeds uitgeprint. De operator gaat ermee aan de slag en werkt – bijna per definitie – met verouderde informatie. En dan moet later in het proces een nagekomen klantwijziging alsnog verwerkt worden, is er rework nodig. Met alle stress van dien.’ Digitalisering zou de werkvloer dus rust kunnen geven, maar de weerstand ertegen komt daar juist vaak vandaan, constateert Van Teeffelen. ‘Er wordt op een bepaalde manier gewerkt, er zijn heilige huisjes waaraan niet getornd mag worden. Bedrijven tellen vaak gemakkelijk drie ton neer voor een bewerkingsmachine. Maar twee ton investeren in de benodigde software om de productielijn goed te integreren, vindt het management – geconfronteerd met al die weerstand – dan net even teveel. Dan is het: “Nu toch nog maar even niet.”’
Te theoretisch
Innovatieprogramma Smart Industry beoogde die status quo te doorbreken, maar voor de opzet ervan – kennishouders en praktijk in allerlei fieldlabs bijeen brengen – kan Van Teeffelen maar weinig enthousiasme opbrengen. ‘De fieldlabs willen allerlei softwaretools ontwikkelen die er al zijn. Neem het fieldlab Smart Connected Supplier Network (SCSN, red.) dat in het leven is geroepen om software te ontwikkelen die ERP-systemen van bedrijven naadloos aan elkaar koppelt. Die software bestond al. Of neem de Digital Factory for Composites om met robots volautomatisch grote, composieten onderdelen te produceren. Leuk, maar wat heeft het gemiddelde Nederlandse industriële mkb-bedrijf daar nu aan?’ Die fieldlabs zijn volgens Van Teeffelen te theoretisch en sluiten te weinig aan bij de werkelijke behoeftes van het mkb. ‘Nu komt het subsidiegeld terecht bij bedrijven die graag een eigen format wilden ontwikkelen, bij grote ondernemingen die een project sowieso hadden gedaan en bij consultants die die fieldlabs managen.’
Waar kan ik het zien?
Om dat mkb over de digitaliseringsdrempel heen te helpen, zijn geen specialistische deeloplossingen nodig, maar een smart factory waarin ondernemers met eigen ogen kunnen aanschouwen hoe een goed gedigitaliseerd proces zich voltrekt, aldus Van Teeffelen. ‘Als ik presentaties over digitalisering geef, vragen ondernemers altijd: “Waar kan ik het zien?” Als ze zien hoe een vrijgegeven ontwerp automatisch in de productieplanning wordt opgenomen en de kleur oranje automatisch verandert in groen, zodra het werkstuk op de machine zit, dán gaan de voordelen leven.’
FutureTec is een verband van diverse leveranciers van digitale technologie en Summa Techniek (onderdeel van het Summa College). Samen bieden ze in Brainport Industries Campus (BIC) in Eindhoven zo’n praktische smart factory-leer- en ervaaromgeving. CNC-Consult is een van die leveranciers en Van Teeffelen heeft er hoge verwachtingen van. ‘Zodra we na de coronacrisis weer kunnen starten, zal FutureTec ook managers en medewerkers van de werkvloer laten ervaren hoe efficiënt, effectief en prettig er gewerkt kan worden in een digitale omgeving.’
‘SCSN is een succes’
John Blankendaal, directeur Brainport Industries en één van de initiatiefnemers van de BIC waar vijf fieldlabs hun onderkomen hebben, is wat positiever over de opbrengsten. ‘Fieldlab SCSN is een succes. NEVAT heeft de softwarestandaard die eruit is voortgekomen geadopteerd. De standaard geldt in Europa, binnen de International Data Spaces Association, als hét voorbeeld voor de wijze waarop bedrijven onderling veilig data kunnen delen. Het kan best zijn dat het SCSN-format gebaseerd is op een standaard van Supplydrive, een van de betrokken softwareleveranciers, maar een fieldlab is er niet om deze leveranciers van dienst te zijn. Het gaat om de participerende maakbedrijven, de KMWE’s en de AAE’s.’
De andere vier fieldlabs op de BIC zijn Advanced Manufacturing Logistics, Fieldlab Flexible Manufacturing, Fieldlab Multi Material 3D Printing en het High Tech Software Cluster. Die hebben nog niet voldoende resultaten geboekt, vindt Blankendaal. Maar dat heeft volgens hem veel te maken met het tot begin vorig jaar ontbreken van een fysiek onderkomen. ‘Nu op de BIC is dat er wel. Nu zijn er meetings en demonstraties, en bedrijven en kennis- en onderwijsinstellingen werken samen in projecten.’
‘Wel is het zo’, vervolgt hij, ‘dat meer dan veertig fieldlabs te veel is. Zwemmen leer je niet op het droge. Daarvoor heb je een praktijkomgeving nodig zoals een fieldlab, maar dat er nu zoveel van die zwembadjes zijn ontstaan, leidt tot versnippering. Dan wordt het lastig een leeromgeving op te tuigen met faciliteiten van voldoende niveau.’ Want daar is geld voor nodig, van de betrokken bedrijven, de provincies en uit de EFRO-pot. ‘Dat is voor mij wel een punt van zorg. De betrokken bedrijven financieren de helft, maar de andere helft moet van overheden komen. Mocht die geldstroom opdrogen, dan ben ik bang dat er niet veel meer van de fieldlabs overblijft.’
Maar voor dit moment, na zeven jaar Industrie 4.0/smart industry, is hij niet ontevreden over de oogst. ‘In de hightech ketens in deze regio zijn er veel bedrijven mee bezig. Die hebben hun processen nog niet volledig gedigitaliseerd, maar Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd. De oogst is nu nog mager, maar ze boeken voortuitgang.’
Duitsland verder
‘Met de relatief bescheiden investering van de Nederlandse overheid in de digitalisering van de industrie is verrassend veel resultaat behaald’, vindt Arnaud de Jong, sinds eind vorig jaar managing director van TNO Industrie en binnen de stuurgroep van het programma Smart Industry de opvolger van Arnold Stokking. ‘Maar, de Duitse industrie is verder, mede dankzij meer sturing en ondersteuning van de centrale overheid. Multinationals zoeken nu meer dan voorheen naar local4local-oplossingen en schrijven tenders uit. Willen Nederlandse industriële mkb-bedrijven een kans maken die te winnen, dan zullen ze de volgende digitaliseringsstap moeten zetten.’
Dat dat niet overal al gebeurd is, heeft volgens hem veel te maken met een drietal ‘uitdagingen’ waar de industriële mkb’er het antwoord nog niet op heeft gevonden. ‘Digitalisering zorgt wel dat er werk uit handen wordt genomen, maar er komt ander, specialistischer werk voor terug. Robot operators bijvoorbeeld zijn bijzonder moeilijk te vinden.’ Voorts: wil een bedrijf flexibeler opereren, dan moet het niet alleen zélf digitaliseren, maar ook de supply chain waar het deel van uitmaakt. ‘In de ruimtevaartsector bijvoorbeeld’, duidt De Jong, die voor zijn aantreden bij TNO leiding gaf aan Airbus Defence and Space Netherlands, ‘kan een kleine wijziging van één onderdeel implicaties hebben voor een groot aantal andere onderdelen en voor de toeleveranciers daarvan. De gehele supply chain moet het wel aankunnen en daartoe naadloos online data kunnen uitwisselen. Bovendien: je kunt het vertrouwen van grote internationale klanten alleen winnen als je, aan de hand van digitale documentatie, je flexibiliteit kunt bewijzen.’
Honderden miljoenen nodig
Het vergt meer dan fieldlabs om het mkb te ondersteunen, meent De Jong. ‘Met nog meer, hoofdzakelijk regionaal gefinancierde fieldlabs lossen we de problemen niet op.’ Of het er dan juist minder moeten worden, daarover wil hij zich niet uitlaten. ‘Beter is een beperkt aantal regionale hubs te creëren waarin de focus ligt op een klein aantal – zeg vijf of zes – strategische smart industry-thema’s. Thema’s die bedrijven in die regio’s mee bepalen. Vervolgens kan TNO daar zijn kennis op inzetten en de partijen bij elkaar brengen. Maar dat vergt wel veel meer nationaal budget voor die hubs: denk eerder in honderden miljoenen euro’s dan in tientallen. Nu kunnen wij, door een gebrek aan financiering, het mkb niet goed bedienen bij het zetten van de noodzakelijke stappen naar een gedigitaliseerde productietechnologie. Nogmaals, uit de gelden die tot nog toe zijn geïnvesteerd, is veel gehaald. Maar willen we dat onze hightech industrie de economische motor blijft die het nu is, dan zal er ook geld vanuit Den Haag moeten worden geïnvesteerd. Generieke maatregelen als de Innovatiebox en de WBSO zijn dan niet voldoende.’
‘Ook zonder fieldlabs waren digitaliseringstappen gezet’
Tegema participeert in twee fieldlabs: Chip Integration Technology Center en Flexibele Manufacturing. In dat eerstgenoemde zit de systeemintegrator nog te kort om al over zijn ervaringen te kunnen vertellen, aldus directeur Pierre van Lamsweerde. Maar in Flexible Manufacturing draait het Eindhovense bedrijf sinds eind 2018 mee. ‘Sindsdien zijn we onder meer aangehaakt bij TNO die lijn-controlesoftware ontwikkelt om de aansturing van handmatige assemblage te digitaliseren. Werkinstructies, foutmeldingen, alles wordt digitaal gegenereerd.’ Tegema wil die software aan zijn productengamma toevoegen, maar wellicht ook in de eigen processen toepassen: ‘Want we willen behalve een engineeringbureau ook een systeemintegrator zijn.’ Zonder de samenwerking was Tegema niet zover gekomen, is zijn overtuiging: ‘Het ontwikkelen van deze software was voor ons alleen een te grote opgaaf geweest. Dus waren we sowieso op zoek gegaan naar een geschikt samenwerkingsverband.’
De Cromvoirtse doet mee aan meerdere fieldlabs waaronder ook Flexible Manufacturing. Directeur Janwillem Verschuuren stelt dat daardoor zijn netwerk is uitgebreid. ‘Met toeleveranciers en onderwijsinstellingen. Ook levert het ons publiciteit op.’ Wel loopt het project waarin zijn plaatwerkbedrijf deelneemt veel langzamer dan gehoopt. ‘Door redelijk wat bureaucratie en doordat er te weinig collega-bedrijven deelnemen die dezelfde weg willen volgen met dezelfde snelheid. Onze kantrobot werkt nu en de programmeertijd is fors teruggebracht, van enkele uren naar circa tien minuten. Maar we lopen nog wel aan tegen het probleem van een universele gripper. We hadden gehoopt meer synergie te vinden met andere bedrijven.’ Overigens, erkent hij, ontstaat de vertraging ook doordat zijn mensen het ‘erbij’ moeten doen. ‘We hebben er nu twee keer achter elkaar een goede afstudeerder op zitten: dat zorgt voor voortgang.’ Verschuuren weet dat hij deze digitaliseringsstappen ook zonder het fieldlab genomen had: ‘Sterker nog, we waren er al mee bezig.’