Het kabinet trok in 2018 een half miljard euro meer uit voor onderzoek & ontwikkeling (R&D) ten opzichte van 2017. Daarmee stijgt de overheidssteun voor R&D vanaf 2018 naar ruim 5,5 miljard euro; een belofte uit het regeerakkoord. De investeringen blijven wel achter bij de economische groei. Dit blijkt uit de jaarlijkse analyse van R&D-investeringen die het Rathenau Instituut vandaag publiceert.
Het grootste deel van dit bedrag gaat naar onderzoek aan universiteiten en universitair medische centra. Dankzij de investeringen uit het regeerakkoord steeg voor het eerst sinds 2010 ook de programmafinanciering voor onderzoek bij organisaties voor toegepast onderzoek, zoals TNO en Deltares: tussen 2017 en 2023 stijgt de programmafinanciering met 16 procent. Dit komt hiermee nog niet op het niveau van 2010.
Veel fiscale steun
Ondanks de hogere overheidsuitgaven, verwacht het Rathenau Instituut vanaf dit jaar een gestage daling van de overheidsuitgaven aan R&D als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Van 0,72 procent in 2018 naar 0,65 procent in 2023. Landen waarmee Nederland zich wil vergelijken, zoals Duitsland, Zwitserland en de Scandinavische landen, scoren hoger.
Naast de directe uitgaven voor R&D keek het Rathenau Instituut ook naar de indirecte fiscale steun voor R&D aan bedrijven: 1,2 miljard euro in 2018. Dat is relatief veel: van alle OESO landen geven alleen België, Frankrijk meer fiscale steun voor R&D.
Behalve de Rijksoverheid speelt de Europese Unie in zowel absolute als relatieve zin een steeds grotere rol in de financiering van R&D en innovatie. De Europese financiering steeg van 9 procent van de totale publieke R&D-financiering in Nederland tijdens het vorige kaderprogramma (2007-2013) naar zo’n 11 procent tijdens het huidige kaderprogramma. Met het volgende kaderprogramma (2021-2027) zal de Europese financiering van R&D en innovatie verder stijgen.