Met ingang van mei 2020 participeert ABN AMRO in de maandelijkse Nevi inkoopmanagersindex, de Nevi PMI. Vanaf vandaag gaat ABN AMRO duiding geven aan de economische ontwikkelingen op basis van deze Nederlandse inkoopmanagersindex. Deze maand nog in samenwerking met hoogleraar Bart Vos, die sinds anderhalf jaar zijn visie geeft op de index. Vanaf juni draagt Vos het stokje dan volledig over aan Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO.
Redactioneel commentaar prof. dr. ir. Bart Vos, Scientific Director Brightlands Institute for Supply Chain Innovation (BISCI) en verbonden aan Maastricht University
Het zat er natuurlijk wel aan te komen, maar de Nevi PMI is fors onderuitgegaan: van 50.5 in maart naar 41.3 in april. Er blijkt dus internationaal gezien sprake te zijn van een na-ijleffect, maar nu is de impact van de COVID-19 pandemie ook in volle hevigheid zichtbaar in de Nederlandse PMI-cijfers. Het is altijd gevaarlijk om een fenomeen ‘historisch’ te noemen, feit is wel dat de daling van zowel productievolumes als het aantal nieuwe orders sinds de start van het Nevi PMI-onderzoek (maart 2000) nooit zo groot is geweest. Respondenten geven aan dat de noodmaatregelen om de impact van het coronavirus op de volksgezondheid zoveel mogelijk in te perken hebben geleid tot een forse daling van de vraag in binnen-en buitenland. Daarnaast zijn in diverse sectoren productiefaciliteiten voor langere periode gesloten. In de Europese auto-industrie zijn fabrieken gemiddeld bijna een maand dicht geweest, voor de VDL Nedcar vestiging in Born betekende dit dat sinds medio maart circa vijfduizend werknemers thuis hebben gezeten. En uiteraard hebben deze maatregelen ook gevolgen voor de vele toeleveranciers van autofabrikanten. Vanwege de vele afhankelijkheden in mondiale ketens zal het opstarten van de productie een geleidelijk proces zijn, nog even los van de onzekerheid betreffende de vraag naar auto’s.
Verder zijn Nederlandse PMI-respondenten zijn ook niet bepaald positief over hun toekomstperspectief. De Nevi PMI-deelindex ‘toekomstige productie’ kwam voor het eerst sinds deze vraag werd gesteld (juli 2012) ruim onder de 50.0 uit. Dit betekent dat Nederlandse producenten het komende jaar met weinig vertrouwen tegemoetzien, het merendeel van de bedrijven verwacht een daling van de productie. Deze pessimistische stemming wordt grotendeels veroorzaakt door de onzekerheid over en de impact van de COVID-19 pandemie.
Deze sombere toekomstverwachtingen zijn ook terug te vinden in recente CBS-cijfers het producentenvertrouwen. Het vertrouwen van Nederlandse producenten daalde van 0.2 in maart naar -28.7 in april. Een daling van deze omvang is sinds de start van dit onderzoek in 1985 niet eerder voorgekomen. Ter vergelijking: het gemiddelde producentenvertrouwen van de afgelopen twintig jaar stond op 0.8. En ook uit het CBS-onderzoek blijkt dat ondernemers somber zijn over hun toekomstige bedrijvigheid.
Zowel de meest recente PMI-cijfers als de CBS-data laten dus een somber beeld zien, zijn er dan helemaal geen lichtpuntjes? Internationaal gezien geven de Chinese PMI-cijfers aanleiding tot voorzichtig optimisme. Na een heel forse daling in februari (tot 35.7) volgen een bijna net zo snel herstel in maart (tot 52.0). Dit betekent niet tot de Chinese productiesector weer als vanouds draait, zeker niet, maar het snelle herstel is toch een positief signaal. Nu is de Nederlandse economie natuurlijk heel anders dan die van China, maar tijdens de crisis in 2008-2009 liet de Nevi PMI een vergelijkbaar patroon zien. Een forse daling tot zelfs verder onder de veertig werd gevolgd door een vrij steile herstelperiode, duidend op voldoende veerkracht in productieketens.
Verder leidt deze crisis nationaal en internationaal tot creatieve, innovatieve oplossingen. Een voorbeeld is te vinden in het tegengaan van verspilling in voedselketens. In Nederland koppelt een non-profit digitale marktplaats leveranciers met overtollige voorraden direct aan consumenten.
Sprankjes van hoop in verder sombere tijden, vol met door minister-president Rutte benoemde duivelse dilemma’s, maar ze bieden hopelijk enig houvast om zijn ‘hou vol’ motto te blijven toepassen.
Redactioneel commentaar van Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO
Nederlandse industrie zet zich schrap voor ongekende crisis
De Nederlandse industrie wordt hard geraakt door de coronacrisis. Waar de Nederlandse industrie in maart te kampen had met een aanbodschok door de vertraagde levering van halffabricaten uit China, kijkt de sector inmiddels aan tegen een wereldwijde economische recessie. Terwijl de Nevi PMI over maart nog 50,5 scoorde, wat duidt op een lichte groei van de bedrijfsactiviteit, is de index over april ingestort naar 41,3, de laagste stand sinds 2009. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat dit pas het begin zou kunnen zijn van een ongekende crisis. Zolang er geen vaccin is, kan de consumptie niet herstellen en zal de industrie voor langere tijd last hebben van teruglopende investeringen.
De industriële productie verslechterde in april met het hoogste tempo sinds het begin van de enquête in 2000. Ook de conjunctuurenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijst op een historische neergang van de industriële productie: de gemiddelde bezettingsgraad daalde van 82,7 procent in januari naar 74,2 procent in april, de laagste bezettingsgraad ooit sinds het begin van de rondvraag in 1989. Uit een enquête van de Koninklijke Metaalunie onder haar leden in de metaalbewerking blijkt eveneens een forse teruggang van omzet en orders.
Tal van tekenen wijzen op een verdere erosie van de productie. Zo nam het aantal nieuwe orders in recordtempo af, in binnen- en buitenland. Momenteel zijn veel bedrijven nog bezig met het wegwerken van openstaande orders, zo blijkt uit gesprekken met zakelijke klanten van ABN AMRO. Uit de Nevi PMI blijkt dan ook dat de orderportefeuilles in april snel zijn geslonken. Het is dus vooral te danken aan de achterstallige orders dat de industrie afgelopen maand nog wat werk om handen had. Vooral kleine en middelgrote industriële ondernemingen hebben het momenteel zwaar. Zij bedienen vaak een bepaalde afzetmarkt of een klein aantal belangrijke afnemers. Als die afzetmarkt tegenzit of een belangrijke afnemer geen orders meer plaatst, droogt de orderstroom snel op. Zeker is dat op dit moment orders vanuit bijvoorbeeld de luchtvaart, de scheepvaart en offshore voor een groot deel zijn weggevallen.
Als het aantal nieuwe orders de komende maanden niet aantrekt, komt de bodem van de orderportefeuilles in zicht en zakt de industriële productie verder in. Het lijkt erop dat industriële ondernemers nu al voorsorteren op zo’n scenario, want de werkgelegenheid nam in april af met het snelste tempo sinds juli 2009, ondanks alle maatregelen van het kabinet om banen te behouden. Veel ondernemers geven aan tijdelijke medewerkers te hebben weggestuurd. De Nederlandse industrie heeft een flexibele schil van zo’n 20 procent, bestaande uit tijdelijke arbeidskrachten, uitzendkrachten et cetera. Het wegsturen van personeel is opvallend, want enkele maanden geleden deden ondernemers nog veel moeite om geschikt personeel te vinden. Overigens hebben industriële ondernemers daarnaast op grote schaal gebruik gemaakt van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de nieuwe werktijdsverkortingsregeling van de overheid. Uit cijfers van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) (pdf) van 30 april blijkt dat een kleine 12.000 industriële bedrijven al gebruik hebben gemaakt van die regeling, zo’n 20 procent van het totale aantal bedrijven in de industrie (exclusief de voedingsmiddelenindustrie). Deze bedrijven rapporteren een omzetverlies van gemiddeld bijna 60 procent. In een kleine maand tijd kregen industriële ondernemers door het UWV ruim 300 miljoen euro aan loonkosten vergoed. Het feit dat het aantal banen – ondanks de NOW-regeling – snel daalt, is een duidelijk teken dat ondernemers erop rekenen dat deze crisis nog wel even duurt. En zolang het aantal nieuwe orders niet aantrekt, neemt de werkgelegenheid vermoedelijk verder af.
Het lijkt erop dat industriële ondernemers kiezen voor structurele verlaging van de productie om de personeelskosten te drukken in plaats van het op peil houden van de capaciteit om in ieder geval de openstaande orders snel weg te werken. Deze handelwijze is begrijpelijk, want het lijkt erop dat een krachtig herstel van de vraag voorlopig niet te verwachten is. Nog maar enkele weken geleden verwachtten veel economen nog een zogenoemd V-vormig herstel. Inmiddels rekent vrijwel niemand er meer op dat de economische groei binnen enkele maanden flink aantrekt.
De verstrekkende maatregelen die overheden over de hele wereld nemen om het coronavirus onder controle te krijgen, trekken diepe sporen. Het stilleggen van een groot deel van de wereldeconomie leidt tot een abrupte afname van de werkgelegenheid, die resulteert in een daling van inkomens en vertrouwen in de economie. Dat leidt tot een flinke afname van de vraag naar duurzame goederen zoals auto’s – een ramp voor de Europese auto-industrie en enkele honderden Nederlandse toeleveranciers. Momenteel wordt de autoproductie in Europa na een stilstand van weken weer mondjesmaat opgestart. Het is echter maar zeer de vraag hoeveel consumenten dit jaar nog een nieuwe auto bestellen.
Behalve de particuliere consumptie lopen ook de bedrijfsinvesteringen flink terug. De Nederlandse industrie heeft daar veel last van. Nu het kwartaalcijferseizoen is losgebarsten, meldt de ene na de andere beursgenoteerde onderneming flink te zullen snijden in banen en investeringen om over voldoende cash te blijven beschikken. Zo meldde Airbus eind april in een brief aan zijn medewerkers flink te moeten bezuinigen omdat het voortbestaan van het bedrijf op het spel staat. Doordat wereldwijd veel vliegtuigmaatschappijen op omvallen staan, zijn veel orders voor nieuwe vliegtuigen geannuleerd. Airbus speelt een belangrijke rol in de Europese industrie, want de pan-Europese vliegtuigbouwer koopt veel onderdelen in bij andere industriële bedrijven, ook in Nederland.
De Nederlandse industrie is zeer afhankelijk van export. Van elke euro die de Nederlandse industrie verdient, wordt volgens het CBS 70 cent door export opgebracht. Het belang van de Nederlandse maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus is dus beperkt. Belangrijker zijn de mondiale ontwikkelingen. Verlichting van maatregelen wereldwijd zou de industrie kunnen helpen. Een sterke opleving van de vraag is voorlopig echter niet te verwachten, aangezien het vertrouwen om meer te consumeren en te investeren een deuk heeft gekregen. Het lijkt erop dat de industriële productie pas echt kan herstellen als er een vaccin is. Dan pas is er licht aan het eind van de tunnel en komen investeringen en productie weer op gang.
De Nederlandse industrie staat aan het begin van een ongekende crisis. ABN AMRO verwacht pas in 2021 een voorzichtig herstel van de industriële productie. Een lichtpuntje is dat veel bedrijven de laatste jaren veel vet op de botten hebben gekregen. En de industrie heeft dat vet ondanks alle steunmaatregelen hard nodig.
Bart Vos en Albert Jan Swart geven aankomende woensdag 6 mei (14:30 – 15:45) toelichting tijdens de webinar: Nevi Webinar: Economische ontwikkelingen Industrie. Meld je aan!