Waarom kiezen er nog steeds meer jongens dan meisjes voor STEM-richtingen (Science – Technology – Engineering – Mathematics)? Een kwestie van aanleg blijkt het niet te zijn, want in de kleuterklas beschikken meisjes en jongens over evenveel elementaire wiskundige vaardigheden. Dat toont onderzoek van de KU Leuven bij 400 Vlaamse kleuters aan.
Uit het Vlaamse peilingsonderzoek van 2016 blijkt dat meisjes in het zesde leerjaar minder vaak de eindtermen voor wiskunde halen dan jongens. Op drie verschillende proeven scoorden de jongens gemiddeld meer dan tien procent beter dan de meisjes: ‘getalwaarden en gelijkwaardigheid’ (82% vs. 70%), ‘afronden, benaderen en schatten’ (54% vs. 42%) en ‘procentberekening’ (58% vs. 42%). Ten opzichte van de peiling in 2009 is het verschil tussen de geslachten nog toegenomen.
De vraag waar deze kloof vandaan komt, is nog onbeantwoord. Zou het kunnen dat er al op de kleuterleeftijd, nog voor de start van het onderwijs, een verschil is tussen jongens en meisjes op het vlak van wiskundige vaardigheden? Met andere woorden, is het verschil in deze vaardigheden meer biologisch bepaald?
Met het Wis & Co-project onderzoeken wetenschappers van de KU Leuven de ontwikkeling van wiskundige competenties bij jonge kinderen. “Het is belangrijk om al op jonge leeftijd een beeld te krijgen van deze vaardigheden”, zegt professor Bert De Smedt van de Onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek. “Uit eerder onderzoek weten we namelijk dat de vroege wiskundeontwikkeling een grote voorspellende waarde heeft voor het latere inkomen en de levenskwaliteit.” Daarom werd een grootschalig onderzoek opgestart bij vier- en vijfjarige kleuters in Vlaanderen. Verspreid over 17 scholen namen 410 kinderen uit de tweede kleuterklas deel aan de studie. Elke kleuter moest onder andere acht wiskundige testjes oplossen, bijvoorbeeld voorwerpen tellen, cijfers benoemen, getallen ordenen en eenvoudige sommen zoals 3 + 2 oplossen.
“De resultaten tonen aan dat kinderen in de tweede kleuterklas al over veel wiskundige vaardigheden beschikken”, zegt professor De Smedt. “Individueel zijn er wel degelijk grote verschillen, maar voor geen enkele van de acht onderzochte taken is er een verschil tussen jongens en meisjes vastgesteld. De gemiddelde scores liggen erg dicht bij elkaar. Dat jongens vaker de eindtermen voor wiskunde halen, is dus niet het gevolg van een verschil in aangeboren vaardigheden.”
Professor Bert De Smedt: Aangezien jongens en meisjes er evenveel aanleg voor hebben, moet de interesse in wiskunde bij hen in gelijke mate aangewakkerd worden.
De vraag waarom jongens op het einde van de lagere school beter scoren dan meisjes op het vlak van wiskunde blijft dus onbeantwoord. De komende jaren zullen de onderzoekers de kinderen verder opvolgen op zoek naar een verklaring. “Het is mogelijk dat bepaalde stereotypen zoals ‘meisjes hebben minder interesse in wiskunde’ hierin een rol spelen. Onbewust kunnen deze veronderstellingen leiden tot lagere verwachtingen ten aanzien van meisjes. We moeten bewuster omgaan met deze stereotypen, zowel in het onderwijs als in de opvoeding. Aangezien jongens en meisjes er evenveel aanleg voor hebben, moet de interesse in wiskunde bij hen in gelijke mate aangewakkerd worden.”
De studie “Gender equality in four- to five-year-old preschoolers’ early numerical competencies” door Merel Bakker, Joke Torbeyns, Nore Wijns, Lieven Verschaffel en Bert De Smedt is gepubliceerd in de journal Developmental Science