Collegevoorzitter TU/e Jan Mengelers bepleit opdelen van TNO.
Een belangrijke bron van kennis en jong onderzoektalent voor de high precision industry in Zuid-Nederland is de Technische Universiteit Eindhoven. Het goed vervullen van die rol staat echter onder druk. De industrie staat te springen om onderzoeksresultaten die marktrijper zijn dan de universiteit nu kan leveren. En om meer afstudeerders dan de universiteit nu kan bieden. Tegelijk wordt de aantrekkingskracht van onderzoekinstellingen en bedrijven in het buitenland op het schaarse talent steeds groter. Een buitenwereld waarin men zich niets hoeft aan te trekken van de Balkenendenorm en overheden juist extra in technisch onderwijs en onderzoek investeren. Collegevoorzitter Jan Mengelers uit zijn zorgen en wensen en geeft enkele schoten voor de boeg. Zo stelt hij voor TNO op te delen.
Wim Pelsma, de ceo van Aalberts Industries, stelde onlangs voor het technisch onderwijs gratis te maken. Want dat zou op termijn zorgen voor een hogere uitstroom van technisch talent naar de hightech industrie. En hij kreeg direct de Nederlandse onderwijswereld over zich heen. Want het bevoordelen van technische opleidingen zou ten koste gaan van het overige onderwijs. Tenzij, betoogt Jan Mengelers, voorzitter van het College van Bestuur van de TU Eindhoven, je het overheidsbudget voor technisch onderwijs vergroot bovenop de huidige middelen voor onderwijs. ‘In de politieke campagnes in aanloop naar de verkiezingen van vorige maand is dat helaas geen thema geweest. In Nederland is de afgelopen jaren flink bezuinigd terwijl er in onder andere de Scandinavische landen, Duitsland en Zwitserland juist extra geïnvesteerd is in technisch onderwijs en onderzoek. Die landen staan niet voor niets steevast in de top van de rankings van het World Economic Forum’, duidt de collegevoorzitter. Hij hoopt dat een extra investering in technisch onderwijs alsnog een plaats krijgt in het regeerakkoord van het nieuwe kabinet. ‘Want dan wordt het wél mogelijk de technische opleidingen een hogere bekostigingsfactor mee te geven.’
Omgekeerde Kenniswerkersregeling
Het medisch onderwijs heeft nu bekostigingsfactor 3, het technische een factor 1,5 en de overige opleidingen factor 1. ‘Als je nu naar de arbeidsmarktvraagcijfers kijkt van het ROA (Research Centre for Education and the Labour Market, ed.) blijkt dat alleen in het segment techniek de vraag naar arbeidskrachten tweemaal groter is dan het aanbod. In alle andere segmenten is dat verschil veel kleiner of is het aanbod juist groter. Dat zou voldoende argument moeten zijn om die bekostigingsfactor naar 2 of zelfs 3 op te hogen.’ Nu is het natuurlijk niet zo dat extra budget snel omgezet kan worden in extra onderwijzend wetenschappelijk personeel, of meer onderwijsinfrastructuur, realiseert Mengelers zich. Vandaar dat hij pleit voor een ‘omgekeerde Kenniswerkersregeling’, verwijzend naar de regeling uit de crisisjaren 2009-2010. Die maakte het mogelijk maakte dat de overheid meebetaalde aan het salaris van talentvolle, maar boventallige kenniswerkers die een deel van hun werktijd konden gaan besteden aan innovatieprojecten bij kennisinstellingen: ‘Laat de overheid nu meebetalen aan het salaris van R&D-mensen uit het hightech bedrijfsleven opdat die een deel van hun werktijd als gastdocent kunnen optreden op een universiteit als deze.’
Beter scouten
Mengelers pleit er daarnaast voor de beperkte bestaande investeringen in technisch onderwijs effectiever te besteden door te selecteren op talent en motivatie. Niet dat hij een voorstander is van selectie aan de poort zoals dat in Angelsaksische landen gebruik is. ‘Wij hebben er in Nederland met z’n allen voor gekozen dat een diploma van het middelbaar onderwijs voldoende is om hoe dan ook toegang te krijgen tot het hoger onderwijs. Dat vind ik een groot goed: de toegang tot de gezondheidszorg en het onderwijs moet zo laagdrempelig mogelijk zijn.’ Maar het kiezen van die studie die het best bij een aankomend student past zou wel beter begeleid kunnen worden, vervolgt de voorzitter: ‘Wij hebben hier in Eindhoven een scale-up, StudyPortals (150 medewerkers, red.), van een alumnus van de TU/e, die zich specialiseert in het matchmaken tussen student en opleiding. Dat scouten van talent onder studenten zou in Nederland veel beter kunnen.’
Uittocht van talent
Waarop hij graag de vergelijking maakt met de profvoetballerij: ‘Net als PSV (hij zit in het bestuur van de stichting waarin de aandelen van de club gedeponeerd zijn, red.) haar zelf opgeleide spelers na vertrek blijft volgen, zouden wij als universiteit alumni en oud-medewerkers veel beter moeten volgen. Zodat wij weten wanneer zij in een levensfase zijn aanbeland waarin het aantrekkelijk kan zijn aan de TU als onderzoeker aan de slag te gaan. En wij hen dus goed getimed een aanbod kunnen doen.’ Echter, net als tussen Europese clubs kunnen ook tussen universiteiten de budgettaire mogelijkheden sterk uiteenlopen. ‘Het budget van MIT, ons rolmodel in de VS, heeft zeven keer zoveel budget dan wij bij hetzelfde aantal studenten en tweeëneenhalf keer zoveel medewerkers. Ook in het Midden-Oosten ontstaan steeds meer instellingen die onze talenten drie keer hogere salarissen bieden, plus een eigen lab. Dat kan de uittocht van talent versterken en daar maak ik mij wel zorgen over.’ Om er met een quasi-zelfverzekerde blik aan toe te voegen, passend bij een op voorhand ‘onhaalbaar’ idee: ‘Eigenlijk zouden we, net als in de voetballerij, met onze talenten contracten moeten afsluiten, zodat we een transfersom kunnen vragen….’ Als om zichzelf wat moed in de spreken: ‘Gelukkig zijn wetenschappers, anders dan voetballers, onafhankelijk van geest. Die zijn gedreven om de raadselen van moeder natuur te doorgronden en laten zich niet louter door een hoger salaris lokken.’
Schandpaal
Aan het onderzoekfront ziet hij nog andere buitenlandse praktijken die voor de Nederlandse TU’s de mogelijkheden ondergraven om de concurrentiepositie van’s lands hightech industrie verder te versterken. ‘De vrijheid die hoogleraren in bijvoorbeeld Silicon Valley hebben om commerciële nevenactiviteiten uit te oefenen zijn veel groter dan hier. Ook in Nederland wordt gelukkig vaak wetenschappelijke kennis naar de markt gebracht door het oprichten van een startup. De ondernemende hoogleraar mag daarin een aandeel nemen van bijvoorbeeld maximaal tien procent, maar zonder stemrecht. Dus grootaandeelhouder zijn, de BV sturen en groter maken mag zo’n hoogleraar niet in Nederland. Dat is meteen belangenverstrengeling. Alleen hoogleraren in de medische wetenschap krijgen van hun universiteiten wat meer ruimte. Ga je over die grenzen heen, dan loop je grote kans aan de schandpaal genageld te worden. Zoals door De Groene Amsterdammer die vorig jaar een lijst publiceerde van hoogleraren en hun nevenactiviteiten en nevenverdiensten. Geld verdienen door wetenschappers met kennis ontwikkeld met publiek geld is uit den boze, zo is de in Nederland polderland overheersende publieke opinie. Voorts kunnen we getalenteerde wetenschappers niet compenseren met een hoger salaris, vanwege de Balkenendenorm. En de omdat de onderzoeksmiddelen hier niet groter zijn geworden kunnen we ze ook niet binden met grote onderzoeksbudgetten’
Met als resultaat dat veel kennis met marktpotentie hier ongebruikt op de plank blijft liggen. Zijn op neutrale toon geformuleerde conclusie: ‘Als een wetenschapper commercieel echt wat wil moet hij – bijna noodgedwongen – naar het buitenland gaan.’
Opdelen TNO
Voor hem veel minder een fait accompli in het polderlandschap betreft de wijze waarop de Nederlandse onderzoekwereld is georganiseerd. Naar zijn idee zou het logischer zijn de publiek gefinancierde onderzoeksactiviteiten rond bepaalde grote maatschappelijk thema’s, van idee tot applicatie, meer te concentreren rond de (technische) universiteiten. Een clustering op basis van de Technology Readiness Levels (TRL-niveaus) van nul tot en met zes. Met als meest saillante consequentie: het opdelen van TNO, het Netherlands Organisation for applied scientific research, waar Mengelers tot 2014 de bestuursvoorzitter was.
Er zijn negen TRL’s, van basisidee (0), via proof-of-concept (3) en R&D prototype (6) tot en met volledige marktintroductie (9). Het onderzoekswerk van de universiteiten bevindt zich op de levels nul tot en met drie. Dat van de zes grote onderzoeksinstituten voor toegepast onderzoek – naast TNO zijn dat Deltares, Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN), Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) – bevindt zich op de niveaus vier tot en met zes.
Teveel verzuiling
De belangrijkste aanbevelingen in het vorige maand gepubliceerde rapport ‘Evaluatieonderzoek organisaties voor toegepast onderzoek (TO2)’ luiden: ‘Creëer voldoende focus en massa op de kennisgebieden waarin Nederland wil excelleren, met bijbehorende financiering’ en ‘Stimuleer samenwerking tussen TO2-instellingen en andere kennisspelers. De primaire focus op korte termijn ligt op het versterken van de samenwerking tussen technische universiteiten en TO2-instellingen.’ Aldus de commissie onder leiding van Anton Schaaf die het rapport heeft opgesteld.
Daardoor gesterkt bepleit Jan Mengelers een concentratie van onderzoeksactiviteiten, van de TRL-niveaus nul tot en met zes. ‘Er is nu te weinig thematische focus, teveel verzuiling, een te sterke scheiding tussen universiteiten en kennisinstellingen waardoor de vertaling van fundamenteel onderzoek naar de markt stagneert. Daarom zouden Deltares, dat zich volledig focust op toegepast onderzoek op het gebied van water en ondergrond, en MARIN in hun geheel gekoppeld kunnen worden aan onderdelen van de TU Delft. Want binnen die universiteit is alle kennis rond watertechnologie en scheepvaart geconcentreerd. Hetzelfde geldt voor het NLR. Het goede voorbeeld geeft reeds DLO dat al gekoppeld is aan de Universiteit Wageningen in het Wageningen University & Research centre.’
TNO te allesomvattend
TNO is wat hem betreft te alomvattend. Dit instituut doet onderzoek naar thema’s als duurzame energie, gezondheid, voeding, hightech systemen, defensie & veiligheid en mobiliteit. Jan Mengelers geeft alvast een aantal schoten voor de boeg: ‘Wij beschikken bij de TU/e al over een High Tech Systems Center onder leiding van Maarten Steinbuch. Ook is technisch onderzoek op het gebied van mobiliteit geconcentreerd rond Eindhoven. Daar zouden de TNO-activiteiten op hightech gebied aan gekoppeld kunnen worden. Ook TNO’s chemisch onderzoek kun je zo aan het scheikundig onderzoek van deze universiteit koppelen. Zo doorbreek je de verzuiling van universiteiten, TO-instellingen en de industrie. Zo kun je veel gemakkelijker inspelen op de behoefte in de samenleving aan korter lopend onderzoek op een bepaald terrein. Toegepast onderzoek vindt nu gescheiden van de universiteiten plaats in de TO-instellingen. Niet voor niets gaat onze universiteit nu, rond onze kern van fundamenteel fotonica-onderzoek, het Institute for Photonic Integration, het toegepaste onderzoek organiseren binnen een nog op te richten Integrated Photonics Development Center.’
Artikel stond in Link magazine, Southern Netherlands Special 2017