Mario Draghi en andere Europese leiders pleiten voor een snelle opbouw van een sterke Europese defensie, het liefst met producten van een innovatieve, wereldwijd concurrerende Europese defensie-industrie. Toch blijven de inspanningen versnipperd, mede door nationaal chauvinisme. Binnen de defensiewereld wordt het F35-programma vaak aangehaald als schoolvoorbeeld van hoe krijgsmachten, OEM’s en gespecialiseerde toeleveranciers succesvol kunnen samenwerken. Maar hoe breng je deze werkwijze over op Europese defensieorganisaties? En: moeten we überhaupt wel blijven samenwerken met de Amerikanen? Maxime Verhagen, voormalig minister en speciaal vertegenwoordiger industriële integratie F35 namens de Nederlandse staat, deelt zijn visie.
Het Amerikaanse F35-programma als blauwdruk voor Europese defensiesamenwerking
Is het F35-programma – gericht op engineering, productie en onderhoud van de Amerikaanse Joint Strike Fighter – volgens u een succes? En waarom?
MV: “Zonder meer. Het doel is om tegen 2045 voor 9 miljard dollar aan hoogwaardige omzet voor de Nederlandse industrie te genereren. We zitten nu al boven de 3 miljard. Belangrijker nog: doordat we er vroeg bij waren, konden we al meedenken in de ontwerpfase. Dat biedt een voorsprong in de productie- en onderhoudsfase, en zorgt voor toepassing van hoogwaardige technologie. Wie vroeg instapt, denkt mee en ontwerpt mee. Dat levert veel meer op dan simpelweg onderdelen produceren vanaf een tekening – werk dat gemakkelijk elders kan worden uitbesteed. Door vanaf het begin mee te doen, wordt het voor bedrijven uit andere landen later moeilijker en duurder om productie over te nemen. Toch moeten producenten blijven presteren, batch na batch, want blijvend aandeel is geen garantie.”
Staan Nederlandse toeleveranciers hoog genoeg in de hiërarchie van het F35-ecosysteem om niet elk jaar opnieuw te hoeven aanbesteden?
MV: “Ja, dat komt opnieuw doordat we al vroeg betrokken waren bij het ontwerp. Tegelijk zie je dat nieuwe kopers van de F35 ook industriële deelname eisen. Dat zet druk op het systeem. Daarom is het belangrijk om in overleg met de sector een goede strategie te kiezen: wat ruilen we uit, wat geven we eventueel op, en wat krijgen we ervoor terug? De nauwe samenwerking tussen kennisinstellingen, overheid en bedrijfsleven – het ‘gouden ecosysteem’ – maakt dit mogelijk. Ook als speciaal vertegenwoordiger zet ik me daar sterk voor in. Daarnaast is er een innovatieroadmap opgesteld om via het F35-programma ook toegang te krijgen tot andere toepassingen, zoals onbemande platforms.”
Is het F35-programma ook een voorbeeld voor Europese defensiesamenwerking?
MV: “Zeker, misschien onbedoeld zelfs. Nederland huisvest het motorenonderhoudscentrum én het logistieke knooppunt voor heel Europa. We produceren wereldwijd onderdelen, zoals kabelbomen, startmotoren en vluchtdeuren. In Italië worden bij de Cameri-faciliteit toestellen geassembleerd voor Italië, Nederland, en straks ook Polen, Zwitserland en Tsjechië. Cameri is het regionale onderhoudscentrum voor de vliegtuigrompen, Woensdrecht voor de motoren.”
Maakt Defensie nationaal voldoende gebruik van de mogelijkheden die het Europese aanbestedingsrecht biedt?
MV: “De Europese aanbestedingsregels zijn een gegeven. In de defensie-industriestrategie staat al hoe Nederland hiermee omgaat, inclusief de uitzonderingen onder artikel 346 (waarmee innovatieve opdrachten één-op-één kunnen worden uitgegeven). We zouden die uitzonderingen wat mij betreft soms assertiever mogen toepassen dan in het verleden.”
Hoe breng je het (Amerikaanse) model van het F35-programma over naar Europese defensieorganisaties?
MV: “Draghi benadrukt het belang van innovatie en investeringen. Programma’s als het European Defence Industry Programme (EDIP) en de EDPCI bieden een goed kader. Tegelijk moeten we open blijven staan voor samenwerking met betrouwbare partners. Ook NAVO-secretaris-generaal Mark Rutte onderstreept dat: investeren in Europa én in trans-Atlantische partners. Het is niet óf-óf, maar én-én. Europa hoeft het Amerikaanse model niet klakkeloos over te nemen, maar moet wel een eigen weg vinden – zonder deuren te sluiten.”
Veel hightechcomponenten in de Nederlandse defensie komen uit de VS. Sommige mogen alleen worden geëxporteerd onder de strenge ITAR-regels. Moeten we ons minder afhankelijk maken van Amerikaanse toeleveranciers?
MV: “ITAR legt inderdaad soms beperkingen op die samenwerking bemoeilijken. Dat komt regelmatig ter sprake in ons overleg met de VS. Tegelijk groeit het besef daar dat ze het niet alleen kunnen en partners nodig hebben. De VS zijn historisch een ‘trusted partner’, maar de geopolitieke spanningen en beleidsverschillen tussen de VS en Europa maken duidelijk dat we moeten streven naar een evenwichtige koers, waarin ruimte is voor trans-Atlantische samenwerking én Europese strategische autonomie.”

Link magazine special 2025: Theme: Towards a more competitive Netherlands and Europe. Read this edition digital.
F35: acht landen, tientallen bedrijven, maar Amerika houdt de regie
De Lockheed Martin F35 Lightning II, beter bekend als de Joint Strike Fighter, is een product van het JSF-programma van het Amerikaanse ministerie van Defensie. In 2001 koos de Nederlandse staat voor de F-35 CTOL-variant (conventionele start en landing) als vervanger van de F-16. Tot nu toe heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie 40 van de 52 bestelde toestellen ontvangen.
De F35 is een internationaal project waarbij tientallen bedrijven uit acht deelnemende landen betrokken zijn. De grootste spelers komen uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar ook Nederlandse bedrijven doen mee – waaronder Aeronamic, GKN Fokker en KMWE, die samen opereren binnen het NIFARP (Netherlands Industrial Fighter Replacement Platform).
Hoe dan ook, de controle over en levering van gevoelige software en systemen ligt grotendeels in Amerikaanse handen. Daarnaast is nog steeds een Amerikaans datacenter nodig voor het invoeren van GPS-gegevens en het opstarten van radarinstallaties. Volgens insiders lijkt het ‘ondenkbaar’ dat de VS de levering van deze kritieke onderdelen zouden stopzetten om veiligheidsredenen — want dan zou niemand nog Amerikaanse militaire systemen willen kopen.