In de wereld van innovatieve maakbedrijven is r&d de motor achter vooruitgang. Maar hoe efficiënt die motor draait, hangt sterk af van de omgeving waarin hij wordt ingezet. Start-ups en grote corporates hebben totaal verschillende benaderingen als het gaat om innovatie. De eerste categorie beweegt snel, experimenteert er lustig op los en heeft extreme focus. De tweede groep heeft meer resources maar worstelt vaak met logge structuren en botsende belangen. Want is het niet verstandiger om de schaarse engineeringscapaciteit in te zetten om het bestaande portfolio te verbeteren en met incrementele innovaties klanten tevreden te houden?
‘Grote corporates haten innovatie’, stelt Sjaak Deckers in deze Link Magazine. Een boude uitspraak, maar ik begrijp wat hij bedoelt. Voor gevestigde bedrijven is radicaal innoveren namelijk een hels karwei; het kost bakken met geld en de kans op succes is klein. Paradoxaal genoeg is falen een optie. Natuurlijk moeten de gemaakte kosten worden afgeschreven, maar dat kan worden opgevangen met lopende inkomsten. Start-ups hebben die luxe niet: falen is vallen, er is geen vangnet. Dit leidt tot snellere iteraties en een buitengewoon sterke focus op wat echt werkt. Er is echter een keerzijde: veelbelovende start-ups stranden omdat ze simpelweg te weinig middelen hebben om hun innovaties volwassen te maken. Een vuistregel is dat slechts een op de tien succesvol de eindstreep haalt.
Grote corporates hebben wél de fabrieken, de distributiekanalen en de relaties om een innovatie wereldwijd uit te rollen. Het gaat mis in de interne dynamiek. Besluitvormingsprocessen zijn traag, risico’s worden zo veel mogelijk vermeden en innovatie moet door een hoop dikke lagen heen om goedkeuring te krijgen. Het gevolg? Ontwikkelprojecten verzanden in politiek geneuzel of worden ingehaald door snellere concurrenten.
Een aanpak die het beste van beide werelden combineert, is de corporate start-up. Het idee is simpel: geef een klein team binnen het bedrijf de vrijheid en wendbaarheid van een start-up, maar met financiële ruggensteun van de moederorganisatie. In theorie klinkt dit geweldig. In de praktijk? Dat hangt af van hoe het wordt ingericht, want het is een delicate balans. Geef je het clubje te veel vrijheid, dan kan het losraken van het bedrijf en de bredere strategie uit het oog verliezen. Houd je de lijn te kort, dan verdwijnt de wendbaarheid en vervalt zo’n corporate start-up in dezelfde bureaucratie als de rest van het bedrijf. Bovendien worstelen veel corporate start-ups met interne weerstand, omdat gevestigde afdelingen ze soms zien als indringers of concurrenten. En er bestaat altijd het risico dat van hogerhand de stekker eruit wordt getrokken, bijvoorbeeld als er een nieuwe manager aan het roer komt. Bedenk maar eens hoeveel koersveranderingen er zullen zijn in de tien tot vijftien jaar die een disruptieve innovatie in de medische technologie kost.
De oplossing ligt in een cultuurverandering. Innovatie vraagt niet alleen om structuren en middelen, maar vooral om een andere manier van denken. Of je nu een start-up, een corporate of iets ertussenin bent, de sleutel tot succesvolle r&d ligt in het omarmen van experimenten, samenwerking en een gezonde dosis lef. Want uiteindelijk draait efficiëntie in r&d niet om budgetten of structuren, maar om mensen die het aandurven om te vernieuwen.