Arbeidskosten per eenheid product zijn in Nederland bijna het hardst gestegen onder de eurolanden sinds de invoering van de euro. Daarmee neemt onze internationale arbeidsconcurrentiekracht langzaamaan af. Het succesvolle, op export gebaseerde, Nederlandse groeimodel komt hierdoor enigszins onder druk te staan. Oorzaak hiervan is een relatief hoger loongroei in combinatie met een zwakke productiviteitsontwikkeling. Intussen zijn Zuid-Europese landen, waarvan de hoge lonen en lage productiviteit lang een zorg waren in EU-verbrand, aan een inhaalslag begonnen op arbeidsconcurrentiekracht.
Zuid-Europa is aan een inhaalslag qua arbeidsconcurrentiekracht begonnen
Tot de grote financiële crisis vloeide er veel kapitaal naar Zuid-Europa. Dat zorgde voor snel stijgende lonen aldaar en weinig productieve investeringen. Tegelijkertijd zagen noordelijke landen als Nederland een relatief sterkere productiviteitsgroei en had vooral Duitsland een matige loongroei. Dat leidde tot een snelle verslechtering van de concurrentieposities van Zuid-Europese landen, terwijl Tijdens de eurocrisis werd er vaak gewezen op deze zwakke positie van zuidelijke economieën, wat resulteerde in bezuinigingen en hervormingen om de zuidelijke landen concurrentiekrachtiger te maken. Alhoewel de impact op de economie onevenredig zwaar was, hebben vooral de hervormingen wel resultaat geboekt. De Zuid-Europese landen zijn aan een inhaalslag begonnen.
Grafiek 1 laat de reële effectieve wisselkoers op basis van arbeidskosten per eenheid product ten opzichte van andere eurozone landen zien. Dit is een gangbare maatstaf voor de internationale arbeidsconcurrentiekracht van een land en geeft een wisselkoers weer op basis van hoeveel uurloon het kost om gelijke output te produceren in verschillende eurozone landen. In de beginjaren van de euro steeg deze wisselkoers veel sterker in Zuid-Europese landen dan in Noord-Europa. Zo werd het dus relatief onaantrekkelijker om in Zuid-Europa te produceren dan in Noord-Europa, wat de zuidelijke economieën verzwakte.
Nederlandse productiviteitsgroei is zwak terwijl lonen relatief snel stijgen
Ook het eerdere beleid van loonmatiging in de noordelijke landen kon op kritiek rekenen. Door de gezamenlijke munt maakten succesvolle export-economieën met lage loongroei het moeilijker om Zuid-Europa concurrerend te maken. Het zou om nog grotere loonaanpassingen vragen. Die kritiek is niet aan dovemans oren gericht gebleken. Zowel Duitsland als Nederland hebben loonstijgingen zien versnellen in de periode na de eurocrisis. In Nederland is dit vooral sinds de pandemie het geval, in Duitsland al langer.
De snellere loonstijgingen helpen de binnenlandse vraag sterker te groeien, maar ongelukkig genoeg is dit gebeurd ten tijde van een productiviteitsgroeivertraging. Dat zorgt voor een versnelling van het verlies van concurrentiekracht. Immers, als lonen stijgen maar er meer output geleverd wordt in een gewerkt uur, dan is de hogere kostendruk goed te verantwoorden. In de afgelopen periode zie je dat dat minder het geval is in Noord Europese landen. De loongroei is in Nederland sinds de pandemie zo snel geweest dat een kleine opleving in productiviteitsgroei niet genoeg is geweest om de concurrentiepositie te verbeteren. Sinds midden 2022 is ook in Nederland de productiviteit zelfs voorzichtig gedaald al liet het afgelopen kwartaal weer wat herstel zien.
Waar tijdens de grote financiële crisis landen als Griekenland, Italië en Ierland bijvoorbeeld de relatieve arbeidskosten per eenheid product nog het meest hadden zien stijgen van de oorspronkelijke eurolanden, hebben nu Nederland, Oostenrijk en Luxemburg het stokje overgenomen als landen die sinds de oprichting van de euro de grootste relatieve verslechtering van de arbeidsconcurrentiepositie hebben meegemaakt.
Ons export-gedreven groeimodel kan onder druk komen te staan
Hoe erg dit is blijft de vraag. Meer Nederlandse dan Zuid Europese bedrijven geven aan dat hun concurrentiepositie binnen de eurozone verslechtert en exporten groeien sinds 2015 minder snel dan in Zuid Europese landen. Maar wat inhaalgroei in het zuiden was ook wel op zijn plaats. Voor de interne balans binnen de eurozone is dit effect dan ook best gezond te noemen. Aan de andere kant is het zo dat sinds de pandemie de lonen Europa-breed hard stijgen en productiviteitsgroei overal zwak groeit of zelfs negatief is. Dat betekent dat Europese landen ook buiten de interne markt aan concurrentiekracht inboeten.
Zo betekent het wel dat het succesvolle Nederlandse groeimodel dat op exporten gebaseerd is wat meer onder druk komt te staan. Dat verandert zeker niet van de ene op de andere dag en is ook zeker afhankelijk van heel veel andere factoren, maar toch mag de verslechtering van de arbeidsconcurrentiepositie een signaal zijn dat het export-gedreven groeimodel geen gegeven is voor de Nederlandse economie.
Om de arbeidsconcurrentiepositie te verbeteren lijkt een periode van sterke loonmatiging ten opzichte van de rest van de eurozone in Nederland niet op zijn plaats gegeven de grotere arbeidsmarkttekorten dan in andere landen. Wel is een langdurig hogere loongroei dan in andere landen uiteraard nadelig voor de concurrentiepositie gegeven de zwakke productiviteitsgroei. Structureel is het sowieso beter om de arbeidsproductiviteitsgroei te stimuleren. Hiervoor is het onder andere belangrijk om goed in onderzoek en ontwikkeling, maar ook in fysiek, digitaal en menselijk kapitaal te blijven investeren en om zorg te dragen dat innovaties breed in de economie gebruikt kunnen worden.