‘Jij-bakken’ zit diep in onze genen verankerd. Als kleuter doen we het al, zonder dat we door onze ouders op die onderhandelingsstrategie gewezen zijn. ‘Hij mag ook nog buiten spelen, dan mag ik het ook!’ Afgelopen zomer hebben melkveehouders die aangeboren kwaliteit volop ingezet. Onder verwijzing naar hun net zo vervuilende Duitse collega’s, en dan hebben ze een punt. Maar de boeren refereerden ook aan ‘de industrie die gewoon haar uitstoot-gang kan gaan’. Wat natuurlijk niet klopt. Want in 2030 moet deze sector 49 procent minder CO2 uitstoten dan in 1990, zo staat expliciet in het Klimaatakkoord.
Nu kan het zijn dat menig ondernemer dit nog niet wist en daarom nog niet met trekkers snelwegen is gaan blokkeren, geen afval heeft gedumpt op afritten of vlaggen is gaan omkeren. Maar ook al gaat het u bij het lezen van deze column pas dagen: geen reden om net zo boos te worden als de boeren. Immers, die forse CO2-reductie hoeft uw verdienmodel niet aan te tasten. Integendeel.
Onlangs sprak ik een metaalbedrijf dat drie oude lasersnijmachines had ingeruild voor drie nieuwe energiezuinige fiberlasers. Met als resultaat: het bedrijf als geheel verbruikt nu 20 procent minder energie én de productiecapaciteit is fors gestegen. Een melkveehouder heeft die luxe niet. De omzetefficiency van koeien is de laatste decennia fors verbeterd, maar door-innoveren zodat ze nog meer melk gaan produceren terwijl ze minder boeren, schijten en plassen is toch echt een utopie. Het CowToilet van Hanskamp kan zeker helpen. Maar dan spreekt in het nadeel van de agrosector dat die al tientallen jaren de grenzen van de regelgeving opzoekt en – met permissie van de (lokale) politiek – overschrijdt. Het voordeel van de twijfel is omgeslagen in het nadeel ervan.
De industrie zit in deze vergelijking dus comfortabel, maar geriefelijk achterover leunen is ongepast. Grote bedrijven doen dat ook niet. En zijn daar trots op. Een multinational als Schneider laat geen persbericht onbenut om te wijzen op hun ranking als duurzaamste bedrijf ter wereld. Begin juli was ik nog mee met een Festo-persreis naar Zuid-Duitsland – per trein, niet uit klimaatbewustzijn maar door een tekort aan bagagemedewerkers. Met als thema ‘Sustainability in automation technology’. Waarbij topman Oliver Jung trots openbaarde dat zijn onderneming per 2026 compleet klimaatneutraal zal zijn.
Althans: ‘In terms of scope 1 and 2’. Met andere woorden: de eigen processen plus wat door externe partijen gedaan wordt om Festo van energie te voorzien, zorgen in 2026 voor nul CO2-uitstoot. Echter, de emissies door het beleveren van Festo (upstream) en het gebruik van de Festo-producten door klanten (downstream) vallen in scope 3. Volgens het eigen Sustainability Report 2021 zorgen de scope 3-activiteiten ‘typisch’ voor vier keer meer emissies dan die in scope 1 en 2 gecombineerd. Festo doet ook daar wat aan, door toeleveranciers het goede voorbeeld te geven, bijvoorbeeld door zo min mogelijk per luchtvracht te verschepen, energiezuinigere pneumatiek en lichtgewicht cobots. Maar een net zero-doel voor scope 3 wordt niet gesteld. Voor Schneider geldt hetzelfde.
Net als de agrosector hoopt ook de industrie zich uit de klimaatcrisis te innoveren. Want dan blijft het verdienmodel overeind. De veehouder heeft de pech dat zijn emissies grotendeels zicht- en ruikbaar plaatsvinden (scope 1), terwijl een industrieel bedrijf zijn uitstoot vooral elders veroorzaakt (scope 3). De boer kan dus met recht jij-bakken. Zijn zin moet hij echter niet krijgen. Net als vroeger: ‘Nóg langer opblijven? Nee, nú naar bed! Allebei!’
Martin van Zaalen
Hoofdredacteur Link Magazine
@MartinvanZaalen
#linkmagazine