Er is al zoveel plastic en textiel geproduceerd dat we er eeuwig mee toe kunnen. Dankzij innovatieve processen kun je die weer opsplitsen in de grondstoffen waaruit ze zijn samengesteld, circulair. Technologisch zijn daar geen hoge hindernissen voor. Des te hoger zijn de business-barrières. Om te voorkomen dat de mensheid stikt in haar eigen afval of omkomt van de dorst, moet zij zich verenigen. Dat lukt alleen met circulaire oplossingen waar alle stakeholders in de supply chain baat bij hebben. Initiatieven van onderop bieden perspectief, net als de digitalisering. Maar echte doorbraken kunnen niet zonder overheidsingrijpen.
- ‘Er is meer dan genoeg pet geproduceerd om bij volledige recycling in de wereldbehoefte te voorzien.’
- ‘Leveranciers die geen informatie verstrekken, zakken vanzelf op de lijst van voorkeursleveranciers.’
- ‘Digitalisering is een van de krachtigste aanjagers van circulariteit.’
- ‘De overheid is onontbeerlijk voor het ‘oplijnen’ van de belangen van alle ketenpartijen.’
Cleantech-bedrijf Ioniqa Technologies heeft een procédé ontwikkeld om alle soorten en kleuren pet-afval superefficiënt om te zetten in ontkleurde, zuivere bhet-monomeren, de grondstof voor nieuwe pet. Dit gepatenteerde proces kan eindeloos worden herhaald. ‘De impact is enorm’, zegt ceo Tonnis Hooghoudt van de spin-off van de TU Eindhoven en het Dutch Polymer Institute. ‘Wereldwijd verbruiken we per jaar zestig miljoen ton pet en die hoeveelheid groeit. Nog geen tien procent wordt gerecycled. Negentig procent gaat in de verbrandingsoven of vervuilt op een andere manier het milieu, denk aan de plastic soup.’
Stop maar! We hebben genoeg!
Aldus Hooghoudt eerder in Link Magazine. Welbeschouwd lijkt er geen argument om dit proces van ‘chemisch recyclen’ niet zo snel mogelijk op zo groot mogelijke schaal door te voeren. Zodat daarvoor geen olie meer nodig is en, nog belangrijker, de grootschalige plasticvervuiling van land en water een halt wordt toegeroepen. ‘Echter, ons proces moet wel passen in de keten’, duidt Hooghoudt. Een keten die bestaat uit olieproducenten, pet-producenten, de ‘brands’ (de grote merken die dit plastic in hun producten verwerken, meestal als verpakking), afvalinzamelaars, technologieleveranciers, overheden en politiek.
Beste partners
Ioniqa’s beste partners bij het in de markt zetten van het procédé zijn de merken, aldus Hooghoudt: ‘Concerns als Ikea, H&M, Coca-Cola, Nestlé, Procter & Gamble en Unilever. Natuurlijk moet het ook voor hen economisch rendabel zijn om de conventionele pet-productieprocessen voor ons procédé in te wisselen. Evenwel, onder druk van de consument en strengere milieueisen hebben er steeds meer duurzaamheid als centrale waarde in hun strategie opgenomen. En willen zij de samenstelling van het gerecyclede pet precies kennen, zodat ze exact weten wat er in hun productieprocessen verwerkt wordt.’ Het is dan ook geen toeval dat grote merken direct betrokken zijn bij het testwerk dat Ioniqa nu uitvoert op de 1.000-liter testplant in Rotterdam. Volgende stap: het engineeren en bouwen van de eerste 10.000-ton productieplant in Nederland; daarover voert Ioniqa met diverse merken gesprekken.
Een vergelijkbare, ondersteunende rol vervullen momenteel de overheden, vooral de ministeries van Infrastructuur en Milieu en EZ. Die dragen met subsidies financieel bij aan het ontwikkelingswerk van Ioniqa. ‘Maar die moet je wel onderscheiden van de politiek, van partijen die zich laten verleiden zich in te zetten voor het gebruik van zoiets als non-degradable bioplastics, waarvoor je veel landbouwgrond moet vrijmaken om de benodigde grondstoffen te produceren. Terwijl er al meer dan genoeg pet geproduceerd is om bij volledige recycling in de wereldbehoefte te voorzien.’
Drempel verlagen
‘Ons procédé is zo ontworpen dat het makkelijk tegen bestaande installaties aangeplakt kan worden. Voor pet-producenten, die er bovenal economisch inzitten, verlaagt dit de drempel om deze cleantech innovatie te omarmen.’ Hetzelfde geldt voor de afvalverwerkers: ‘Is er voor hun plasticafval een nieuwe bestemming waaraan zij meer verdienen dan het in een oven verbranden voor energiewinning, dan zullen ze instappen.’ En dan zijn er nog, aan het begin van de keten, de olieproducenten, die met pet-recycling een markt dreigen kwijt te raken. Hooghoudt heeft nog niet ervaren dat die lobbyen om de introductie van Ioniqa’s procédé te dwarsbomen. ‘Momenteel wordt zo’n zes procent van de olie gebruikt voor het produceren van plastic. Maar toch: zodra het chemisch recyclen meer schaal krijgt, is het prettig de grote brands aan onze zijde te hebben.’
Tenslotte de technologieleveranciers. Die blijken nog nauwelijks een rol te spelen, maar worden bij de opschaling wel een factor van belang, erkent hij: ‘De testinstallatie in Rotterdam, helemaal door onszelf ontwikkeld en met geringe investering gebouwd, bestaat vrijwel uitsluitend uit tweedehands standaardmodules en -apparatuur. Voor de 10.000-ton-plant die we gaan bouwen, zullen we reactoren en andere onderdelen specifiek voor ons moeten laten produceren. Tot nog toe hebben we alle prioriteit gegeven aan de marktkant, maar vanaf nu moeten we ons ook bezighouden met de leverancierszijde, met welke competenties daar beschikbaar zijn of juist ontbreken.’
Vervuilende textielketen
De textielketen is een van de meest vervuilende waardeketens. Door snelle veranderingen in de mode en de lage prijs gaan kleren maar kort mee of worden niet eens verkocht. Vrijwel alle kleding verdwijnt uiteindelijk in verbrandingsovens of op stortplaatsen. Alleen al in de VS en de EU gooien consumenten jaarlijks vijftien miljoen ton textiel weg, terwijl 95 procent opnieuw te gebruiken is voor het maken van kleding. Wat wordt gerecycled, wordt veelal gedowncycled, gebruikt als bijvoorbeeld vulmiddel door de automotive of als poetslap. Terwijl voor de productie van elke kilo katoen, de meest gebruikte textielsoort, minimaal 7.000 liter water nodig is, vooral voor het telen van de katoenplant, niet zelden in landen waar vaak een waterschaarste is. De inzet van Reblend is de in die kledingstukken verwerkte materialen te hergebruiken voor kleding of interieurtextiel. De Amsterdamse start-up probeert een proces te ontwikkelen dat daarvoor geschikte garens en stoffen oplevert.
Zo’n proces kent de nodige technologische uitdagingen, maakt medeoprichter Anita de Wit duidelijk. Op labschaal wordt al geëxperimenteerd met chemische recycling. Dat kan resulteren in een procedé dat samengestelde textiele materialen (blends) weer volledig opsplitst in virgin materialen die in principe oneindig te hergebruiken zijn. ‘In afwachting van die ontwikkelingen maken we nieuwe vezels van het gerecyclede textiel zonder de materialen te scheiden. Zowel het vervezelen als het spinnen, breien en weven doen we met machines die voor andere doeleinden zijn ontwikkeld: vervezelmachines om grof vulmateriaal te produceren en spinmachines voor het verwerken van virgin materiaal, dat gelijkmatiger en doorgaans sterker is dan gerecycled materiaal.’ Wat haar betreft ligt hier een uitdaging voor machinebouwers om machines te ontwikkelen die geregenereerde vezels beter kunnen verwerken, waardoor gerecycled textiel aantrekkelijker wordt.
Overheid moet ban doorbreken, machinebouw is nog niet ingestapt.
Dat de machinebouw nog niet is ingestapt, verbaast De Wit niet. Daarvoor is de markt voor gerecycled textiel nog te klein. De vraag op gang brengen vergt, volgens haar, een andere mentaliteit van de grote merken als H&M. ‘De brands hebben het idee dat de kwaliteit van gerecycled textiel nog onvoldoende is. Terwijl bedrijven als het onze laten zien dat die ruim voldoende is voor de modebewuste consument die kleding maar kort draagt. Daarbij vinden de merken het materiaal te duur. Logisch gezien de kleine schaal waarop dat geproduceerd wordt.’ Een typisch kip-eiverhaal waarin de overheid de ban zou kunnen breken. ‘Door bijvoorbeeld als launching customer op te treden. Maar als Ahrend, een van onze afnemers van interieurtextiel, inschrijft op een aanbesteding, stellen overheden slijtvastheidseisen die veel hoger dan noodzakelijk zijn. Daardoor valt recycled textiel als optie af.’
‘Wat in de textielketen wordt gerecycled, wordt veelal gedowncycled’
En dan is er nóg een belangrijke stakeholder: de leverancier van virgin textielgrondstoffen. Ervaart Anita de Wit diens verzet? ‘Nee. Daarvoor groeit de wereldwijde vraag naar textiel momenteel te sterk. Het zou al heel mooi zijn als we de autonome groei van de textielmarkt met gerecycled materiaal kunnen invullen. Weerstand uit de virgin-hoek zal pas ontstaan als de schaal waarop gerecycled textiel wordt gebruikt, groter wordt.’
Ook lineair aantrekkelijk
Als deze twee casussen één ding duidelijk maken dan is het dat een circulaire economie realiseren valt of staat met het creëren van businessmodellen die ook aantrekkelijk zijn voor de partners uit de lineaire economie. Erick Wuestman is als voorzitter van de stichting Circulaire Economie en adviseur bij KplusV betrokken bij het ontwikkelen van dergelijke businessmodellen. Hij duidt die met ‘CESCo’: een Circulaire Economie Service Company, een rechtspersoon vergelijkbaar met een bv. Dat model creëert niet alleen economische waarde, maar ook meervoudige maatschappelijke waardes als sociale en ecologische (zie de illustratie met het waardecreatiemodel van IIRC). Centraal in een CESCo staat dat de ketenpartners overeenkomsten sluiten voor gebruik (een dienst) in plaats van voor koop, waarbij de producent eigenaar blijft. Een CESCo is zo ontworpen dat terugname en hergebruik voor die fabrikant aantrekkelijk wordt. Geprojecteerd op het procédé van Ioniqa zou de fabrikant van dat ‘oneindige pet’ daar voor altijd eigenaar van blijven. ‘Pet as a service’, verwoordt Tonnis Hooghoudt het. De andere partijen worden aandeelhouder in de CESCo en ontvangen dividend.
Veel belangen gelijkschakelen
Omdat belangen van een groot aantal stakeholders gelijkgeschakeld moeten worden, is zo’n circulair model per definitie niet eenvoudig te realiseren. Vandaar dat de eerste voorbeelden overzichtelijke processen betreffen. Zoals dat waarvoor de NS, een schoonmaakbedrijf, een afvalinzamelaar en de Limburgse papierfabriek Van Houtum een CESCo hebben opgericht. In dat proces gooien treinreizigers na gebruik koffiebekertjes in prullenbakken op de perrons. Het schoonmaakbedrijf leegt die, scheidt de bekertjes van de rest van het afval en laat ze in een monostroom via de afvalverwerker naar Van Houtum gaan. Die maakt er wc-papier en papieren handdoekjes van die weer richting NS gaan. Na gebruik gaan de handdoekjes met de bekertjes weer richting Van Houtum en start de cyclus opnieuw. Van Houtum blijft controle houden over zijn grondstoffen gedurende de hele cyclus. ‘Zo kun je een activiteit die eerder alleen maar geld kostte – het opruimen van afval, red. – onderdeel maken van een cyclus die onder de streep alle betrokkenen geld oplevert’, aldus Wuestman.
Lineaire ketens niet transparant
Cruciaal voor het succes van circulaire waardeketens is de distributie en de kwaliteit van informatie over alle partners. Zo is het voor een afnemer van belang van een leverancier én diens leveranciers te weten in welke mate hun processen en producten circulair zijn. Aan die transparantie schort het in de huidige lineaire supply chains nogal, duidt Roy Vercoulen van Circular-IQ. De Amsterdamse start-up biedt ondernemers een platform om informatie met alle partners in de circulaire keten te delen. ‘Als afnemer is het lastig inzichtelijk te krijgen waaruit een product of component precies is samengesteld. Leveranciers geven die informatie niet prijs, uit concurrentieoverwegingen of omdat de relatie gewoonweg te vluchtig is. Maar circulariteit vereist dat een afnemer over die informatie beschikt, zodat hij kan kiezen voor materialen en componenten die goed opnieuw ingezet kunnen worden. Daarnaast is informatie nodig om goede afspraken te kunnen maken over terugname, wanneer en hoe dat gebeurt en tegen welke prijs. Dat terwijl tot nog toe, bij het lineair ontwerpen van producten, alleen rekening werd gehouden met de gebruiker, niet met bijvoorbeeld degene die ze aan het eind van de levenscyclus moet demonteren.’
Digitalisering aanjager
Het Circular-IQ-platform biedt informatie over leveranciers, gebaseerd op criteria van tal van certificaten. ‘Daarmee kun je als afnemer bijvoorbeeld zien van welke kleurstoffen een toeleverancier van gebruikte kleding gebruikmaakt, bij wie hij die middelen inkoopt en in hoeverre de samenstelling ervan voldoet aan de duurzaamheidseisen. Zo maak je zichtbaar of een partij voldoet aan bijvoorbeeld het certificaat Cradle2Cradle. En niet alleen hijzelf, maar ook zijn eigen toeleveranciers.’ Voor alle toeleveranciers, ook verderop in de keten, is het interessant hun data aan het platform toe te vertrouwen, aldus Vercoulen. ‘Want als ze inzicht hebben in de circulariteit van hun eigen processen en producten en in welke mate ze voldoen aan een bepaald certificaat, dan kunnen ze hun componenten en materialen ook beter vermarkten. Juist door open en zo circulair mogelijk te zijn, en dat met informatie aan te tonen op het platform, onderscheiden ze zich van hun concurrent, ook zonder over die certificaten te beschikken. Een leverancier die geen informatie verstrekt, zakt vanzelf op de lijst van voorkeursleveranciers.’
De betrouwbaarheid van die informatie meet het platform door te vragen naar de bron van die informatie: betreft het een zelfassessment of is een third party als auditor Lloyds ingeschakeld? ‘Dat laatste maakt informatie betrouwbaarder en zal de score van een leverancier verhogen.’ Dat geldt evenzeer voor de informatie over de terugnamevoorwaarden die een ketenpartner stelt. Wil de circulaire economie werken, dan moet er heel veel informatie gedeeld worden, veel meer dan in een lineaire economie. ‘Dankzij de digitalisering zijn er nu geen technologische beperkingen meer om op een veilige manier grote hoeveelheden data te verzamelen en te analyseren. In mijn optiek is digitalisering een van de krachtigste aanjagers van circulariteit’, aldus Vercoulen.
Overheid
Uit de voorbeelden van Ioniqa en Reblend blijkt dat de (Europese) overheid een cruciale rol speelt, maar die rol lang niet altijd goed invult, zoals voor het recyclen van textiel. Voor een geslaagde implementatie van dergelijke circulaire businessmodellen voor complexere processen en producten is de rol van de overheid belangrijk, vindt ook FME. Die moet zelf veel meer innovatiegericht inkopen. Te veel wordt nog uitgegaan van de productprijs, terwijl kwaliteit en duurzaamheid te weinig aandacht krijgen. ‘Hierdoor wordt de belastingbetaler tekort gedaan en worden bedrijven met innovatieve duurzame producten niet beloond’, aldus Ineke Dezentjé Hamming, voorzitter van de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie. ‘Het draait om total cost of ownership en niet om een kort inkoopvoordeel.’ Aldus FME recent in een brief aan de Tweede Kamer. FME steunt het ‘Rijksbrede Programma Nederland Circulair in 2050’ en het SER-advies ‘Circulaire economie, geen tijd te verliezen’ en wil meewerken aan een grondstoffenakkoord. FME stelt voor om dit te koppelen aan de Smart Industry-agenda en de digitalisering van Nederland.
Voor het ‘oplijnen’ van de belangen van alle ketenpartijen is de overheid onontbeerlijk, weet ook Hans Stegeman van Triodos Bank, die veel over de circulaire economie heeft gepubliceerd. Bijvoorbeeld om businessmodellen (on)rendabel te maken. ‘Zodat het weer loont om producten te repareren. Ook moet de overheid zorgen dat afval gescheiden en afvalstromen opgeschaald worden. En de EU moet goede afspraken maken met landen als China zodat ook daar elektronica circulair ontworpen wordt. Ketens zijn internationaal, dus is internationale wetgeving nodig die grensoverschrijdend circulair verkeer goed regelt’, aldus de bankman.
Geldschieters
Over banken gesproken: ook hun medewerking en die van andere geldschieters kan doorslaggevend zijn. Want het overstappen op circulaire businessmodellen kan behoorlijke financiële implicaties geven. Wordt besloten om op een andere manier met producten in de keten om te gaan, bijvoorbeeld door ze tegen een gegarandeerde restwaarde terug te kopen of te leasen, dan moeten aanwezige geldschieters daar natuurlijk wel mee instemmen. Getuige de whitepapers die zowel ABN AMRO, Rabobank als ING het afgelopen jaar over circulariteit hebben gepubliceerd, zijn de grootbanken zich op dit onderwerp aan het oriënteren.
THEMA Circulaire ketens: samenwerken aan eeuwige waarde
Wie eindproducten maakt die voor de mensheid eeuwig van nut zijn, biedt de meeste toegevoegde waarde. Ook wat dat betreft zijn de prestaties van onze zeventiende-eeuwse schilders nauwelijks te evenaren. Elke andere producent zal moeten accepteren dat zijn producten op enig moment veel van hun waarde verloren hebben. Maar waardeloos – of zelfs een kostenpost – dat mogen ze nooit worden. En dat is ook niet nodig. Mits de producent wat hij maakt ‘ontmaakbaar’ ontwerpt. Hoe lastig is dat? Of zit het probleem vooral bij de andere schakels, met hun ‘lineaire’ verdienmodellen? Dit thema laat zien waar in de circulaire keten welke knelpunten zitten. En waar de (deel)oplossingen liggen.
Artikel uit Link magazine 2 2017